Nummer 1, Januari-Februari 2013, jaargang 37
Voorpublicatie van gedichten die (soms in gewijzigde vorm) opgenomen worden in de bundel Paren (MIJN KUSSEN – ONTBIJT – EEN LIED VAN SCHIJN EN WEZEN – FUERTEVENTURA - JUTTER – OP REIS – PARK MET ZWANEN – GENERALE)
Mijn kussen
Er gaat niets boven mijn kussen
van jouw dit, jouw dat, jouw die, jouw deze
als je mij je bloot geeft.
Je deze: je borsten die bij de geringste streling
in hun nopjes zijn,
je dat: je pronte kontje dat je hakken
naar mijn lont optillen,
je die: de nis tussen je dijen die mij in
en uit laat glijen,
je dit: je gezicht dat ik van links naar rechts
van boven tot beneden en weer terug
met dichte ogen zoen zodat ik niet word
afgeleid en er onderwijl je die, je deze
en je dat in gedachten bij kan doen.
Een lied van schijn en wezen
Er zou en moest een minnevers binnen een dag af,
anders zwaaide er wat. In alle vroegte zocht ik
een stil stuk strand om me te bezinnen.
Om mij heen nestelden zich almaar naakte lijven
met tattoos van hals tot hiel, bij sommige was
het kruis erin verdwenen. Eerst kleedden ze zich uit
om zich vervolgens niet bloot te geven.
Uit mijn doen borg ik potlood en leeg vel en toog
veel te vroeg naar haar die heelhuids op de uitwerking
van haar opdracht lag te wachten.
Over haar heen vouwde zich een ebbenhouten
neger. Naakte waarheid, zwart op wit.
Jutter
Wij stonden op het naakte strand
en terwijl wij over de oceaan staarden
kroop mijn hand onder haar rok omhoog
tot hij bleef steken in de franje van haar
vlinderdunne niemendalletje.
Zij ging wijdbeens staan.
Dichter, zei ze, dieper wil ik dat je komt
en langzaam werd het vloed en ik
de jutter van wat ik van haar vond.