(onder heteroniem Stella Napels), De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen 1997
Een selectie:
Ven
Schaatsen maken me ongewild langer.
Hoe oud ik ben, hoe koud, ik weet
het nauwelijks, hoe van fondant
het ijs, hoe wit het paradijs
van bomen eromheen wel.
De zon scheert de plotselinge man
die met me rijden wil.
Of ik er wat van kan?
Hij voert me naar het suikeren
rijk, trakteert op reepjes sneeuw.
Rijp word ik tussen rijp
als de weerwolf uit hem breekt
in mijn opengesperde merg-en-been.
Uit rijden
Hier is je sleutel, rinkelt hij.
Hij zal ervan lusten.
Onderweg beide handen aan het stuur
ben ik weerloos onder zijn vingeren.
Geen mens die onder de ijlte
van mijn stof zijn geile spin
vermoedt tot in de kilte van mijn grot.
Ik zoek de boom
waarmee ik hem de dood insla.
Vrouw
Fluitketelend, stofzuigerend,
magnetronnend ben ik altoos
de zijne, zijn troetelmoeder,
zijn lijfeigenste, zijn
hittebestendigster.
Model
Laat mij hem uittekenen.
Hij zet de ezel op, beveelt mij
in de pose die hem lokt, zwijgend
moet ik nijgen, de stilte voor de vorm.
Het duurt wel even voordat iets
in hem beweegt. Kijk zijn mond
kieren, zie zijn tong week en vol
het lippenvlees toucheren.
Zijn adem rijst, uit zijn middel
zwelt de zucht, zijn hand aan het
penseel. Is hij met me klaar
geen veeg, geen fractie verf.
Het doek is leeg op het gebroken
wit na, dat ik uit hem heb geknepen.
Hoogliedje
Dat geen jakhals, geen vos mijn tuin
verniele, dat ik geur naar mirre en
laurier, dat mijn ogen duiven zijn,
mijn borsten tweelingwelpen, granaat-
helften mijn wangen, mijn flanken reeën.
O lippen van honing, ivoren hals, o
kuikendonzen heuveltje, fluwelen bron.
Waai door mij heen Wind, waai door
mijn palmhaar, ritsel zachtjes tussen
mijn gazellendijen. Kom, vandaag geen
last van mijn gehate vlees, geen hinder
van gesmoorde lust, geen ergernis
om wat ze met me deden, geen smart
om wat ze lieten. Mijn tong is als
een zotte pen, mijn lijf een bundeltje
lieftalligheid, een weitje leliën, lust-
hof vol saffraan, muskaat, kaneel.
Een beter ik
De laatste trein die mij vervoert
krijgt vaart. Buiten wordt wat binnen
reist, herschapen. Moeite heb ik met
niet in te slapen. Naast mij knikt
een dame. Hij die knipt verlangt
mijn authenticiteit. Ik diep een foto
op. Die lijkt me uit de tijd, zegt hij,
daarbuiten is een vrouw aan u gehecht
die me een beter ik toeschijnt. Ik draai
me naar de spiegelende ruit. Waarachtige,
dat ik je uit mijzelf niet herkende!
Zullen we die heer met riem en tang
eens leren wie we wel niet zijn?
Grijp jij hem, ik stop de trein.
Protocol
Zo had ik het gewild: elkaar
behoedzaam inwijden, hem largo
inlijven, parels van tranen erna
omdat we even hadden mogen raken
aan hoe we dachten dat geluk
eruit kon zien, omdat we dat
ogenblikkelijk af hadden moeten
staan, omdat we gewonnen, verloren,
uiteindelijk gewonnen hadden.
Zo wilde hij het: ik als opgejaagd
hert, hij die zijn hagel in me
schiet, zijn foedraal sluit en
koel en hooghartig mij
overwonnen achterlaat.
Schikgodin
Niets dan jas wat ik duld,
knopen los, de riem van leer
houdt me in toom, ik ben gewoon
een derde, dame die passeert.
Ik wacht de jongen of de grijsaard
die mijn wraak voedt, of de heer
die bloedeloos zijn hoed licht
voor een groet. Mijn handen flitsen
mijn vulkanen in hun aangezicht,
mijn mond orakel, hel mijn vulva,
ik gist van lens tot laars.
De tram daarna is zoet en mild,
ik aai een mouw, praai elke vrouw,
ik ben de eerste die zich schikt.
18 maart
Lief Verzenboek,
Vanmorgen lentekoortsig
onder mijn Koning Winter
vandaan,
wat kan ik aan
wat durf ik uit?
Vanmiddag dapper
op het balkon met de zon
als getuige
tegen de verse barsten en
kloven van mijn strenge
vorst, zijn ijselijke greep.
Nu even op temperatuur
blijven, mijn gehavend vel
tegen het ongerepte van jou
vlijen voor hij mij
vannacht weer koud maakt.
Turks bad
Is ‘m dat daar in nevelen geschapen
naar gods beeld en gelijkenis,
is dat wat van hem overbleef na
hoeveel eeuwen aarde? Weerschijn
van potentie, schuldeloze half
aap, aan zijn buik de holle
alikruik, belegen kind, in niets
meer de verwaten hoeder van het
heelal, weer doorweekt als
in zijn amorfe waterstaat.