De Rebellenclub

Brabants-Centrum-60

Uit: Brabants Centrum 60 jaar, Jubileumuitgave, 2004

Onbezonnen jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Van Zeeland die dood is. Titaantjes waren we; we dachten ons van een stoutmoediger, weerbarsti-ger wereld dan de door katholieke zeden en gezag om-heinde Brabantse vlek, die eind jaren-50 nog even braaf en onbeduidend vegeteerde als vlak na de bevrijding. Wij waren anders, vonden we, als we ’s zondags tijdens de mis samenhokten in Henks bovenhuis aan de Breukelse-straat. We waren jong, voelden ons een beetje held, waren misschien wel uitverkorenen Gods maar naar zijn kerk gingen we allesbehalve.
Iets zouden we doen, al was het maar ons onderscheiden. We, dat waren wij, met z’n zevenen, Henk niet mee-gerekend. Wat we in ieder geval wilden, was kaarten: rikken, toepen, zwikken, éénentwintigen en onder dat kaarten Boxtel, de wereld en onszelf te lijf al bleven we nuch-ter want koffie dronken we in plaats van bier; dat namen we bij voorkeur bij Gerard van Berkel, in Maison Exquise, in Cascade waar we, lichtzinniger, elkaar op andere uren troffen.

Er liep een scheiding door Boxtel met aan iedere kant een kerk, een school, een voetbalclub en een harmonie. Het durrup voelde zich grutser dan Brukele. Maar hoewel de een op de Brukelse Misterschool gezeten had, een ander op de durrupse Petrusschool, was er tussen ons van rivaliteit geen sprake. De meesten van ons studeerden nog, enkelen hadden al een baan, we kenden elkaar van uit de buurt of van de KJMV, de Katholieke Jonge- Middenstands-Vereniging.
Thijs was de oudste, zwierend als zijn vader, die tussen het durrup en Brukele zijn nering had. Hij mocht evenals ik, die uit de kom van het durrup kwam, niet bij Henk binnen van zijn ouders, niet zozeer omdat die in Brukele woonde maar omdat Van Rijn, zoals hij door de Boxtelse burgerij kortweg werd genoemd, niets minder dan een communist was, een van de rooien die van de preekstoel in de kerk niets goeds mochten verwachten. Thijs en ik en de anderen trotseerden die vermaning en luisterden naar Henk, omdat hij de dingen zei waarvan wij het vermoeden hadden dat ze schoon, waar en goed waren, in ieder geval beter dan wat we van kapelaans en pastoors en onze vaders te horen kregen. We baanden ’s zondags naar de kerk, schuifelden erlangs en slopen naar de Breukelsestraat het gangetje in waar hij ons wachtte boven aan de tafel met zijn kaarten, twintig jaar ouder dan wij, wijzer ook wisten wij zeker. Wij waren tegen de twintig of eroverheen, jongens met een alternatief geloof, vermoedden wij van elkaar. Verhoeven en Schüller woonden bij Henk om de hoek; die kenden hem langer, misschien wel beter dan de anderen. De timide, altijd vriendelijke Van Zeeland (uit Brukele) was nooit de spraakzaamste tijdens onze sessies en stille kracht Van de Borne (uit het durrup), de gereserveerde heer in ons gezelschap, altijd keurig in het pak, was ook niet de radste van tong maar als ze wat zeiden, sneed dat hout en dat was wel eens nodig als er teveel geouwehoerd werd door vooral Schüller en Thijs.
Soms waren we ook minder spraakzaam, eerder weemoedig, liefdesverdrietig of gewoon sentimenteel. En natuurlijk zagen we elkaar ook buiten Henk om of mét hem ‘s avonds en ’s nachts. En we vonden dat ’t zonde was naar bed te gaan, dat een mens eigenlijk altijd door moest kunnen leven. Ook dat zouden we veranderen.

Het was een wonderlijke tijd. Als ik er even over nadenk, dan moet die tijd nog voortduren, die duurt zolang er jongens van die leeftijd rondlopen. Maar voor ons is hij al lang voorbij al doen we net alsof we eeuwig leven, herinneringen ophalen en ons weer jong voelen en denken dat we nooit verslijten.
We wilden niet zozeer van onze ouders af, maar van hun rotanmeubelen en de vrouwentongen achter de vitrage en de oranje-groene gordijnen, de kleinburgerlijke, kneuterige jaren - vijftig. We wilden groot leven zonder dat we daar een duidelijk beeld van hadden. Een lichtpunt was de televisie die ons met de rest van Nederland en de aarde verbond. Beneden Van Rijn had Graste zijn elektriciteitszaak; deze had bij Philips met de kijkkast geëxperimenteerd, voordat die in Boxtel in zijn zaak te

pronken stond. Een ander lichtpunt: Henk.
Bij Henk waren we boven de wereld en de wereld was boven ons. Wij leunden dan wel niet tegen hem aan als de leerlingen tegen Jezus, maar soms had ons samenzijn toch wel wat weg van het halve Laatste Avondmaal. De pastoors zouden er jaloers op zijn geweest. De meester in het midden, kaarten delend, zijn getrouwen luisterend naar wat hij te zeggen had over Boxtelse en vreemde zaken. Je kon niet vergeten dat hij huisschilder was, aangevreten door chemicaliën als zijn hoofd en handen waren. Wij, op een enkeling na, middenstandskinderen, moesten zeker niet vergeten, dat hij aan de kant van de arbeider stond. Hij was vakbondsman, hield kantoor, keerde geld uit tegen vakantiebonnen. Henk nam geen blad voor de mond, had een hekel aan autoriteit maar was allerminst een barricademan, de communistische idealen was hij flauw toegedaan. Hij stond als lijstduwer op de 2de plaats van de lijst van de Partij van de Arbeid voor de gemeentelijke verkiezingen, en niet zonder ironie bedachten en zongen wij de leuze:’ Kies de rooie rakker, kies Hénk’, maar gekozen werd hij niet. Van Rijn was recalcitrant, narcistisch, te eigenzinnig, oordeelde men. In het openbaar trad hij nogal eens provocerend en ongenuanceerd op. Hij had een populistische stem, aangewakkerd door een hart dat niet tegen onrechtvaardigheid kon. Zijn publieke verschijning was, in tegenstelling tot de man in stofjas die hij thuis was, om-niet-te-vergeten: wars van protocol, eigendunkelijk op het gelijkhebberige en halsstarrige af, in kleding afwijkend, nogal eens in zwart pak en witte sjaal over een vrijgezellenstrik, ongebonden als hij wilde zijn, soms een monocle tussen wang en neus geklemd, zijn gezicht in een sardonische grijns, daarboven een hoge zijden.

Henk las veel maar meed intellectuele stof. Zijn voorkeur ging uit naar verhalen die uit het leven gegrepen waren en hij verhaalde daar zelf over. Hij leerde ons de boeken lezen die op de index van onze ouders stonden zoals ‘Bob en Daphne’ en ‘Tropic of Cancer’. Hij vond alle geloof hypocriet. En wij gingen dat ook geloven. Ik wist toen nog niets van de Griekse filosofie, de anderen ook niet, denk ik, en Henk sprak er nooit over maar als ik nu terugkijk op die zondagen dan moet ik denken aan Plato’s Symposium want de Eros werd niet geschuwd. In plaats van kerkelijke sermoenen passeerden op die uren vrijmoedige gesprekken over allerlei onderwerpen, natuurlijk ook over de liefde. Henk was geen vrouwenman zonder een mannenman te zijn. Maar wij waren jong en viriel, sommigen hadden al een vaste scharrel met alle blijdschap en droefenis die dat meebracht.
We werden zelfbewuster die zondagen van half elf tot één, kritischer ook al bleven we tamelijk geïntegreerd;

daarvoor hadden we teveel binding met de wereld buiten Henk, buiten Boxtel. Thijs en ik zaten op het St.-Joris in Eindhoven, Verhoeven op de Bossche HTS, Schüller – dat kon je aan zijn moppen afluisteren - en Van Zeeland hadden werk buiten Boxtel, Van de Borne ging in Roosendaal grafisch school en Voermans van de Raaphof (het durrup dus), de jongste en laatste die zich bij de zondagclub had aangesloten, was bij Heineken in de leer.

Jongens waren we door de week maar op zondag voelden we ons mánnen.’K weet ’t nog heel goed, ’t was op zo’n dag natuurlijk dat ik, licht in het hoofd van Henk thuisgekomen, me over het huiswerk voor maandag had gebogen, dat van me had afgelegd en hoogmoedig verzen was gaan schrijven in de trant der Vijftigers, tégen hen. Daarna ging ik liedjes schrijven voor de Poelepetaten, alternatieve Carnavalsclub, waarvan we, op Thijs na, lid werden. Uit volle borst zongen we: ’Zeg me hoe ik was vannacht, was ik bruut of was ik zacht’ en ‘Ik draag de naam van een Franse hen, omdat ik zo’n vreemde vogel ben’. Ja, vreemd wilden we toch wel blijven, of beter: ánders, niet-doorsnee, ‘ludiek’ zoals het ging heten. We lazen ‘De Lach’ die bij Verhoeven onder de toonbank aan volwassenen werd verstrekt en soms hadden hij en ik daar niet genoeg aan en fietsten we naar Den Bosch om blotere blaadjes.

En zoals het met alles gaat, zo ging het met ons. We hoefden ’s zondags niet meer naar de mis, dus ook niet meer te schuilen. Wat verboden was, werd legaal dus minder aantrekkelijk. Meisjes eisten ons op. We liepen tegen de dertig toen Henk jong stierf. Sommigen zeiden dat de terpentijn nu ook zijn lever had weggevreten, anderen dat hij steeds meer afkeer van de wereld had gekregen en dat hem dat had uitgehold. Ik schreef een tekst voor Henk te zijner nagedachtenis, maar waar die is, ik zou het niet weten. Een nieuwe tijd zou aanbreken, nog konden wij grote dingen tot stand brengen. En de vage verwachtingen van vroeger stegen weer op en het verlangen, zonder te weten waarnaar.

Onafhankelijkheid wilden we nog steeds, maar we waren lid van clubs, trouwden, kregen kinderen en kleinkinderen. En er kwam een gevoel bij, dat we vroeger niet gekend hadden. Voorbij waren al die dagen, die zondagen, gegaan en voorbij zouden nog vele dagen gaan, en al die dagen zouden verwachtingen onvervuld blijven en verlangens onbevredigd. En wat baat mij de wijsheid die mij leert dat ’t niet anders kan en zo blijven zal in eeuwigheid?

Wij, gebenedijden van weleer, wij hielden het leven, Van Zeeland uitgezonderd. En hoe ouder we werden, hoe meer Boxtel in het centrum van de wereld ging liggen en de bovenkamer van Henk in onze bovenkamer. Onschuldige titaantjes waren we en zijn we weer als we eens per jaar, mét onze geliefdes, gepensioneerd samenkomen om te verhalen van toen en nu, vooral van toen en er steevast weemoedig van worden: ‘Witte nog?’. Ja, sommigen van ons weten bijna alles nog van toen en Henk.
Gods troon is nog ongeschokt. Zijn wereld gaat haar gang maar. Nieuwe titaantjes zijn al weer bezig kleine rotsblokjes op te stapelen om ‘m van z’n verhevenheid te storten en dan de wereld eens naar hun zin in te richten. Lang leve Henk in ons!

Walter van de Laar/
Victor Vroomkoning

Nescio indachtig

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon