De Tuimelaar

Omslag-de-tuimelaar

Bij de presentatie van DeTuimelaar, de nieuwe bundel van Harry M.P. van de Vijfeijke, De Lindenberg, Nijmegen, 8 april 2017

Dames en heren,

We zijn hier bijeen omwille van De Tuimelaar, de nieuwe dichtbundel van Harry M.P. van de Vijfeijke. Dus laten we daar aandacht aan schenken, zodat u weet wat dit boek inhoudt voordat het in uw handen ligt.
De Tuimelaar bevat 69 verzen. Mocht men tussen titel en getal een verband willen leggen en op grond daarvan een erotische bundel verwachten, dan komt men matig aan zijn trekken, want in slechts één afdeling van de bundel is in bedekte termen sprake van seksualiteit.
Het ligt anders: op pagina 23 van de bundel vinden we de titel enigszins terug in het kleine gedicht dat Kleine dichter heet. De eerste regel luidt: ‘Kleine dichter, grote tuimelaar’. Het is de dichter die de nacht uit tuimelt, de dag in, om met zijn woorden ‘een gedachte samenhang’ te vinden. Althans zo begrijp ik dit gedicht. Deze ‘gedachte samenhang’ vindt men terug in deze bundel, ís deze bundel.

De inhoud van De Tuimelaar is vanzelfsprekend; ik bedoel: deze gedichten zijn onvervreemdbaar, vanzelfsprekend  die van Harry M. P. van de Vijfeijke. Je weet ogenblikkelijk dat ze van deze dichter zijn wegens een bijzonder idioom, een eigen stijl, een onverwisselbaar  taalgebruik: dat is benijdenswaardig, velen bezitten dat allemaal niet .

De gedichten van Van de Vijfeijke zijn doorgaans opgetrokken uit korte, afgemeten zinnen, ze wringen, zijn zelden vloeiend, laat staan zangerig en lyrisch,  ze zijn niet zelden weerbarstig, ze schuren, het ritme stokt nogal eens, je zou kunnen speken van staccato - poëzie. De dichter is een vrek, hij zegt geen woord te veel, gebruikt zo weinig mogelijk bijvoeglijke naamwoorden. Typisch is het gebruik van neologismen, nieuwe woorden, meestal contaminaties, samen- klonteringen van bestaande woorden, waardoor de dichter met één beeld veel zegt. Ik laat het u horen: polderbank, fluweelplezier, bermverschijnsel, flitsvoet, ochtendbos, maaireuk, bilgewelf, benenweelde, vaderprijs, klaprooskleding. Al heb je de woorden nooit gezien, je weet meteen wat er bedoeld is. Er is wel veel rijm, dat wel. Naast het gebruikelijke eindrijm is er rijm binnen de regels, waardoor de gedichten, toch al kort, een samengebalde indruk maken. Noem ze introvert, met als scharnierpunt de/het ik van de dichter, zijn binnenste. Heel af en toe komt de grote, meestal gecompliceerde wereld voorbij, maar het geluk - als er dat al is-  vindt Van de Vijfeijke in de kleine, intieme biotoop die elk gedicht van hem is, waarbij hij niet zelden vonkjes spiritualiteit na laat gloeien.

De gedichten zijn in de bundel in vieren gedeeld, dat klinkt onheilspellend maar ik bedoel: er zijn vier ongelijke afdelingen die ieder een thema hebben: achtereenvolgens: een afdeling waarin het dichterschap centraal staat, een tweede waarin onze stad en omgeving doorklinken, een derde met liefdesverzen en een vierde waarin de dichter omkijkt naar wat er in zijn leven voorbij kwam en is. Ik ga op elke afdeling in. 

De gedichten in de eerste afdeling ( GEWRICHT) laten zien hoe de dichter werkt, hoe hij verlangt naar het proces, hoe hij toebereidselen treft, zoals een schilder voor zijn ezel waarop het lege doek prijkt.  We bevinden ons in de smidse van de dichter, de plaats waar zijn poëzie tot stand komt, en dat is ín het gedicht zelf, het is zowel een handleiding tot het maken van gedichten als het tot stand komen daarvan. ‘Kijk, lezer; lees, kijker, zo gaat dat bij mij er aan toe’, laat de dichter vermoeden. De gedichten zijn in hun opbouw bijna zonder uitzondering aan elkaar gelijk: ze beginnen met de bedoeling een vers te maken en eindigen met regels die het gedicht  opleveren, létterlijk. Het gedicht is dan afgerond. Van de Vijfeijke is-  hij noemt het zelf ook zo -  verzenmelker; hij trekt de stad in, het land in, de polder, de natuur en wacht tot het gedicht komt, en het er staat. Ik laat u een aantal van de slotregels horen:
- en dan/ het langverwachte openslaan van het gelaagd papier (..), het gedicht een vlakte van stilte en fluweelplezier.-- De oefening, de opdracht,/ en in het wringen het gedicht.-- leve het gedicht. -- Na een dag van wachten op wat woorden/ klinkt er een gedicht,-- En elk kladvel schrijf ik tot/ de boorden vol.-- laat het uitzicht over/ aan de draai van het gedicht.-- gedichten als krullen van verslag-- Het redden voorbij, de poëzie zal je leren.

Het gedicht is de vrijplaats van de dichter, daarin leeft hij, óverleeft hij, bestaat hij. Niet voor niets heet een van de verzen simpelweg: ‘Gedicht’. Dankzij het gedicht, dóór het gedicht, in zijn dichterschap is Van de Vijfeijke het meest zichzelf. Het gedicht biedt soelaas, asiel. Dat asiel moet hij zelf fabriceren, wat hem niet altijd lukt: dan is hij te laat, voelt hij zich klein, tuimelaar. En maar heel soms vindt hij het gedicht dat hem voor ogen stond.

TE LAAT VOOR ALLES

Te laat voor alles, op tijd slik ik
de duivel in. Er moet een taal die redt
te spreken zijn. Ik zoek op mijn taalplein
klein gewin.

In het met kracht van opwekken spreken.
In het richten van de blik op dingen die opblinken.
Meisjes, glans, en jongens, bal,
twee goedgebekte lijsters die wat drinken.

In het vinden van de zin
die in een adem, gaaf en glijdend,
meesluipt met de opening.

Ik reik naar een gedicht,
mijn tong beweegt licht golvend,
iets luider en ik zing.

In de tweede afdeling van de bundel, GENADESLAG, vinden we Van de Vijfeijke terug als  chroniqueur van het leven, in het bijzonder dat van de mens, lees: de dichter, lees hemzelf  in Nijmegen en verre omgeving. Café De Kersenboom, de Stevenstoren, de Waagh, Mariken , de Hezel en de Lange Hezel passeren maar ook wat buiten de stad ligt.

Je ziet hem zitten achter transparante gevels: kijk, daar zit een dichter, hij ziet ons, en weet dat men hem ziet en gaat er dan eens goed voor zitten. Begrijp me niet verkeerd: deze dichter is oprecht in wat hij nastreeft: een dichter te zijn met de blik op het eindige. Ik mocht laatst een paar uur met hem verkeren, en het is frappant hoeveel cafés hij van binnen kent en welke uitzichten vanuit dat café.  ‘Je kunt daar goed zitten’, zegt hij’, ‘daar aan het raam’; hij bedoelt met zitten: schrijven of wachten op het moment dat hij, Harry Van de Vijfeijke, transformeert tot Harry M. P. van de Vijfeijke, van burgerman tot dichter. Ik ken weinigen zoals hij, die dit ritueel voor volk en vaderland tentoon spreiden. Ik mag dat wel. Misschien dat Harry in de toekomst het officiële stadsdichterschap ten deel valt, maar nodig acht ik dat niet. Hij blijft voor mij de inofficiële, informele stadsdichter buiten functie. Hij is stadsdichter voor het leven, zonder dat de Gemeente en de Wintertuin dit hoeven te bekrachtigen. Twee jaar geleden trouwens heeft hij al een stadsgedicht in de openbare ruimte van Nijmegen afge -scheiden, en  - hoe kan het anders?  -  op het raam van een café, De Poort van Hees waaraan hij zijn vers opdraagt, sterker nog, dat hij toespreekt: ‘Poort van Hees, wij hebben in uw drank en in elkaars vertroebeldheid wat nachten rondgedreven.’

Terug nu naar de tweede afdeling van de bundel; ik kies hieruit het gedicht Stedeling, dat ik zonder meer als portret van Van de Vijfeijke opvat, een ironisch, relativerend zelfportret: het werk van Van de Vijfeijke is immers sterk autobiografisch moet u weten, maar dat wist u al. Ik lees nu:

STEDELING

Geen stad die op mij let,
ik kan er sluipen. Geen schijnvertrek
dat mij naar binnen trekt. Ik weet van de schijn
en ken de luiken. Geen stedeling die mij belet,
ik schep meer dan voorheen, nood aan de ruimte.

Men zal hebben gezegd:met een glimlach
groette hij, stelde belang.
Op eigen wijze deed hij dat,
waar hij ging, ging hij rechtop, oprecht zijn gang.

Hij liep wat rond, een spel, wisselde hier
en daar wat woorden tot gedicht.
Men zal hebben gezegd:
in samenhang met wie hij was.

De derde afdeling van de bundel, BEKKENDANS, bevat voor het merendeel liefdesverzen,
voor zijn levende lief, zijn dode vader, enkele voor zijn verre dochter, een enkele voor een stad; hij haalt ze dichterbij in deze gedichten.
In deze afdeling is Van de Vijfeijke lyrischer,ook zachter, lichter, milder dan in de andere afdelingen maar toch weer ingehouden. In de verzen voor/met zijn geliefde is er wel eros, maar expliciet wordt hij nergens, alsof hij dat niet aandurft, de liefde te breekbaar is. Laten we het maar klein houden, lijkt hij te zeggen. Bij seks zoomt hij uit, die valt buiten het vers, hij laat aan de lezer het vervolg, de verbeelding  over. Hij tipt aan in mooie metaforen , bijvoorbeeld dat bomen het met elkaar doen: ‘De dennen sparren met elkaar, ze geuren zacht’. Of twee katten: ‘de vrouw spinnend als een voorjaarskat. /Hij kater, goedgevlekt, de sprong zijn habitat.’ 
Er staan mooie regels in deze verzen waarin veel weemoed ligt, weemoed om wat verloren is
maar toch ook moed genoeg om lief te hebben, tegen de verrimpeling/vergrijzing in.
In een gedicht kan meer dan in de gemankeerde werkelijkheid, lijkt hij te suggereren. Ik lees:

TRANEN VAN ZO ZEER

Roep het eens uit, leg je stil en open,
vraag om liefde, fluister klein.

Ik wil er zijn met blik en daden.
Moeiteloos in het geduld een zachte vinger,
het stropen van rok en slip, traag in jouw tijd.

Ik zal in jouw ogen glijden en hopen
dat je ondergaat. Ik zal wachten tot je lispelt
van een volle maan.

Mijn verhaal zal er een van strelen zijn,
stemmig naar jouw adem haken, en naar je klim
in eigen lijn.

Ogen en liefdesklem, alles zal vochtig zijn,
tranen van zo zeer om een lief verlegen zijn.

In de laatste afdeling ziet de dichter om. De toon erin is er een van heimwee, want al leeft hij in een stad en is hij daarmee verbonden, Van de Vijfeijke is de hunkering naar de vroegste jaren nog steeds niet te boven. In het gedicht dat de titel van deze afdeling draagt, zet hij dat alles nog eens op een rijtje: vader, jeugd, adolescentie, studiejaren, liefdesleven, zijn dichterschap, het passeert aan je ogen: memoires in het zeer kort. En dat alles beklijft in hem en in zijn gedichten. In het volgende gedicht dat tevens een mooie afronding is, samenvatting van wat hem aangaat, van waar hij over schrijft. Van wat ik gezegd heb ook.

MELK VERZEN

Naast mijn vader stond ik en ik zag hem melken.
Aan zijn hoofd de flank van Emma Acht in ochtenddamp.
Mijn klompen verdwenen haast in het bedauwde gras.
Wij en het vee, wij zouden wat, ik wist dat dit mijn wereld was.

Ik werd later uit mijn heem bewogen en gepraat.
Latijn en Grieks, hormonen, middenveld, een bal,
uitzocht aangezegd op vooruit en hogerop, voortaan.
Heimwee vocht met slaap.

Het zou allemaal op goede sporen komen.
Zei men, dacht ik. De stad, wanhoop, kwam in de nacht,
licht heimwee bleef. Ik trok mijn nieuwe voren niettemin
met verve, vatte vele koeien bij de horens.

Maar de liefde was geen madelievenwei, geluk waaide niet aan.
Wel leerde ik rond lot en leven gaandeweg wat meer verstaan.
Ik leef nu met een blijvend lief, in een herenhuis,
een achtenswaardig man, zegt men. Denk ik. Wat heet.

Ik hou het meest van vroege morgens, het gras in dauw,
schurk aan tegen flanken, poëzie,
melk verzen uit mijn vroegste jaren.

Dames en heren, het is de hoogste tijd om naar de bundel zelf te grijpen. Ik wens Harry M.P. van de Vijfeijke veel succes toe met deze mooie verzameling verzen, al rijp in april.

Victor Vroomkoning © 2017

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon