Afscheidsdienst Robert Terwindt

op 20 december 2019 in de Stevenskerk te Nijmegen. Ik las daar het volgende:Kaart-terwindt.jpg

Bij het overlijden van Rob Terwindt,

‘Schilderen is mijn leven. Ik zou niet zonder kunnen. Alles zou zijn betekenis verliezen’

men

men kan

men kan geen
men kan geen woord
men kan geen woord zeggen
men kan geen woord

men kan geen

men kan niet
men kan
men
niet zeggen

en
ook
ik niet

Ik kan niet beter dan met de woorden van dichter Bert Schierbeek uitdrukken hoe ik mezelf terugvond naast Mies toen we voor Rob stonden, opgebaard in een hoek van hun woonkamer. Dat Rob niets zei was nu eenmaal een feit; sprak hij al een tijd door de mond van Mies, nu was zij, zijn spreekbuis ook stilgevallen, gegijzeld door de dood.  Aan de andere kant van de kamer zaten hun kinderen en verwanten enveloppen te schrijven, er woei klassieke muziek, Floortje lag op de bank, stiller dan gewoonlijk. Uit wat Mies me even later trachtte bij te brengen, moet het zo zijn gegaan:

je begrijpt
het eerste ogenblik
geloof je het niet
als iemand valt
staat ie weer op
dat geloof je
het eerste ogenblik
mijn oog
en blik

Mies was nog in shock, zei ze; ik liet haar zeggen, maar ze zei het niet;

zo is het
dat ik me schaam
dat ik nog leef
en mij schaam
en verder leef
en mij soms schaam
wij
wij waren
wij waren altijd
wij waren altijd samen
samen
wij

Even later zat ik tussen de familieleden die schreven en adressen zochten. Ik zat in de stoel waarin Rob de laatste jaren verbleef, onwennig tegelijk vertrouwd, en als vanzelf kwamen de herinneringen, zeker toen oude foto’s en kaarten over tafel gingen. Wat zou ik tijdens de dienst zeggen? vroeg ik me af, en wat weglaten?, er was veel vertrouwelijks tussen ons geweest. Daar zou ik vanaf blijven.

Rob en ik waren leeftijdgenoten, dat helpt bij een vriendschap, er is veel vanzelfsprekend en daarover kun je zwijgen. Met hem was het direct van man tot man, toen wij beiden nog volop spreken konden. Zijn al gauw hese stem maakte het gesprek gemakkelijk intiem, ook de woorden die hij koos. Door de telefoon, soms een uur lang, in zijn ateliers, wel uren aaneen, of in gezelschap als we bijeen kropen. Aan anekdotes hadden we zelden gebrek; vermakelijk meestal waren ze, soms tot aan het randje. Soms erover. Ik herinner me een diner van het Stedelijk Netwerk waarvan wij beiden lid waren. Wij, twee ouwe kwajongens, scherpten onze messen, als het flauw en stroperig werd tussen de netwerkers om ons heen, dan kabaalden wij als vroeger over hun hoofden - ieder vanaf een andere kant van de tafel. En als Rob een van zijn befaamde gebaren maakte, hetzij met de rechterwijsvinger in zijn opengesperde mond, hetzij met diezelfde vinger suggererend een keel door te snijden, wist ik hoe laat het was: hij verveelde zich, hij wilde een eind aan wat ie zag of hoorde. Ditmaal bleef het er niet bij, hij stond op, boog zich voorover en trok me met zijn sterke schildersknuisten over de tafel naar zich toe, gebakken aardappeltjes en kikkererwten sprongen bij onze disgenoten op het bord. Dertig jaar daarvoor had ik hem zo leren kennen toen hij tijdens een feestje van zus Angelique een balsturige jongeheer op dezelfde manier te grazen nam. ‘Wat moet jij?’, bulderde de mannetjesputter. Maar onder dat uiterlijk vertoon stak een bedachtzame mens.

Die zie je in, dat lees je af uit zijn doeken. Een doek als een boek. Op zijn atelier lag er altijd wel een open, een boek. Tamelijk vaak een deel van A la recherche du temps perdu van Marcel Proust, bij hem kon hij uren achtereen verwijlen. Daar zei hij dan wat over als je ernaar vroeg. Het overige liet hij aan jou over. Niet anders was het met het doek dat hij onder handen had, tegen de ezel van dienst aanlag, geschilderd onder muziek van bijvoorkeur Bach of Keith Jarrett.

Wat trok Terwindt in Proust? Ik laat Rob zelf aan het woord:  “Proust schrijft over het laatste kwart van de 19e eeuw. Deze periode interesseert mij bijzonder door wat er gemaakt is, de mensen die toen leefden, de ansichten uit die tijd, daar kan ik iets mee, en daar doe ik ook iets mee; die wereld die voorbij is, zit toch in je hoofd, gek genoeg. Alle schilders van de 19e eeuw hebben gewerkt in Normandië; je kunt geen schilderij zien uit de 2e helft van de 19e eeuw of Normandië komt erin voor. Als ik Proust lees, blijven er altijd heel veel beelden hangen, over de zee, de mode, de stad. Hij heeft een schildersoog. Ik vertel verhalen.”

In de documentaire die cineaste Els Dinnissen tien jaar geleden maakte, leest Rob een passage uit het tweede deel: A l’Ombre des jeunes filles en fleurs , In de schaduw van de bloeiende meisjes. We bevinden ons in een badplaats in Normandië. Marcel, de ik-figuur in het boek, ontmoet daar de kunstschilder Elstir in zijn atelier dat vrijwel allemaal door hem geschilderde zeegezichten herbergt. Marcel leert van de schilder dat de kunstenaar uit het eigentijdse een diepere essentie moet halen, uit het theater, de mode, het strandleven, en er daarna via het werk in het atelier een diepere waarde in door moet laten klinken vooral door de metaforiek.Wat Proust voor ogen staat is een zoeken naar de algemene zin van het menselijk leven, welke grote wetmatigheden daarin heersen. Anekdotes worden naar een hoger, universeler niveau getild waardoor ze algemene geldigheid krijgen. Proust is op zoek naar de waarheid. Die ligt in het bewustzijnsbeeld dat we van de werkelijkheid maken, in de herbeleving van hervonden herinnering, in het opdiepen van de onwillekeurige herinnering, een gelukgevende extatische ervaring van tijdloosheid, die zeer kort duurt, waarin je eeuwigheid beleeft: de tijd die je verloren hebt, word je op een kort moment teruggegeven. Misschien is dit wel de zin waarom alles draait bij Proust. Het enige ware leven wordt in en door de kunst geboden. De kunstenaar leer je niet kennen uit zijn gedragingen in de werkelijkheid maar uit zijn oeuvre. Het gaat Proust niet over de levende figuur van de maker. De echte ‘ik’ spreekt uit het kunstwerk, niet de man die je ontmoet in de samenleving. Schrijven, beeldouwen, schilderen, musiceren is je leven. Of om het met de woorden van Terwindt te zeggen: ‘Schilderen is mijn leven. Ik zou niet zonder kunnen. Alles zou zijn betekenis verliezen.’

Ik meen, dat Terwindt zichzelf in  de schilder Elstir heeft herkend, dat het boek van Proust hem de verbeelding verschafte die hij bij het schilderen nodig had. Dat trof hem zo diep, dat hij zelfs naar het boek ging léven. Hij wilde zoals Elstir in Normandië gaan schilderen, zoals veel schilders deden, hij schilderde zeegezichten en scènes aan zee, legde een verzameling prentbriefkaarten uit die verloren tijd aan om zich in het gewenste verleden te verdiepen, thuis te voelen, en daarna in schilderstukken vast te houden. Je zou kunnen zeggen, dat Terwindt in de verkeerde eeuw geboren was, dat de roman van Proust naar zijn gedroomde werkelijkheid verwees, ook die bevatte; dat hij de thema’s die Proust aanleverde in zijn eigen tijd gestalte gaf, steeds in een kort tijdsbestek, in series, tableaus zoals Proust in zijn roman deed. Proust is het commentaar bij het schildersleven van Rob Terwindt. Het leven van Rob Terwindt is de neerslag van A la recherche du temps perdu. In feite zocht Rob naar de waarheid.

Schilder Elstir probeert zich tijdens het scheppingsproces te ontdoen van al zijn verstandelijke noties

en onbevangen en open te blijven. Terwindt denkt daar niet anders over:” Niet teveel over kunst praten maar doen” zegt hij. Hij heeft geen gêne, schildert wat ‘m invalt, intuïtief, laat het schilderij zijn werk doen, hoe het onder zijn hand groeit, pas tijdens het schilderen wordt het wat het wordt. Schilderen is een spontaan proces.

Terwindt was ervan overtuigd, dat uit alles wat je leest en anderszins ervaart ergens in het onderbewuste symbolen en beelden tevoorschijn komen die je deelt met mensen waar ook ter wereld en ook met sinds lang vervlogen aardse voorgangers. Archetypen die duiden op een soort collectief geheugen waarin de gehele mensheid gemeenschappelijke ervaringen in met elkaar vergelijkbare symbolen bewaart. Juist in primitieve kunst zoals in Afrika zijn dergelijke archetypen herkenbaar. Wat Terwindt hier benoemt, is vergelijkbaar met de mythologische taferelen die Elstir schildert.

A la recherche du temps perdu beoogt geen continuïteit; het werk bestaat eigenlijk maar uit een paar zeer lang uitgewerkte momentopnames, snapshots, tableaus, scènes. Zo is ook de roman opgebouwd, rapsodisch, fragmentarisch, reeksen naast elkaar geplaatste tableaus als een verzameling ansicht- kaarten. Niet anders deed Terwindt: hij werkt graag in series, schildert in een korte periode een aantal doeken bijeen die bij hetzelfde thema horen, het onderwerp waardoor hij geraakt is.

“Toch gaat het niet om het thema,”, zegt Rob in een interview, “maar om de manier van schilderen, niet om het wát maar het hóe dus. Ik heb altijd vrij veel tijd nodig om erachter te komen of ik iets goed vind of niet, omdat ik het gemaakt heb. Je hebt een rustperiode nodig om erachter te komen of je het goed gedaan hebt”.

Rob laste dagelijks een niet-schilder periode in waarin hij overdacht wat hij net geschilderd had of zou gaan schilderen, waarin hij las, wegdroomde en andere dingen ondernam dan schilderen want dat deed hij ‘hooguit een uurtje per dag’.Want zo gemakkelijk hij erover sprak, zo moeilijk was de wording van wat hem voor ogen stond:  “Ik leer het nooit, zeg ik altijd, je leert ‘t ook nooit en als je eindelijk iets door hebt, ligt ’t volgende probleem er al weer, dat gaat tot aan je dood door, gelukkig maar, anders was je uitgeschilderd. ‘t Droevige, ’t pijnlijke daaraan, tegelijkertijd ‘t aardige en ’t hoopgevende: er komt nooit een einde aan.”

Daarin heeft hij geen gelijk gekregen. Al een flinke tijd vóór zijn laatste ademtocht schilderde hij niet meer. Ik heb hem meer dan eens zijn atelier in willen trekken, maar toen zijn stem voor goed verdween, verdween ook zijn penseel.

Cineaste Els Dinnissen wilde hem weer aan het schilderen krijgen, hem door het schilderen vitaliseren. Zij had al twee zwijgende filmdelen van een drieluik gemaakt.  Gekleed  ongekleed, genoemd naar het laatste doek waaraan Rob werkte, zou het derde deel moeten zijn waarvan een aantal opnames al was gemaakt. Robs vriend Pierre Courbois zou in Robs atelier met een flinke roffel een voor hem gemaakt nummer beginnen waardoor hij zoiets als een injectie voor het schilderen zou krijgen en het doek af zou maken. Ik zou zo’n beetje de voice over moeten zijn en Els zou het tafereel filmen. Dit keer geen zwijgend deel. Volgend jaar zou het drieluik als één film eventueel in Lux vertoond worden. Dat allemaal voor hun gemeenschappelijke 80ste verjaardag. Die film zal er nooit van komen.

Als iemand sterft, word je ook met je eigen sterven geconfronteerd. Wanneer en hoe? denk je bijna vanzelfsprekend want geen mens ontsnapt aan de dood, die hoort immers bij het leven. Daarom is het zo belangrijk bij een dode stíl te staan, omdat dat de enige dood is die binnen onze ervaring ligt, met de nadruk op stíl. We weten dus alleen maar door de doden om ons heen, wat onze eigen dood straks is, althans aan de buitenkant. Dat kan ons angst inboezemen. Volgens de Griekse filosoof Epicurus hoeven we ons geen zorgen te maken, want dood betekent dat we er niet meer zijn, geen zorgen meer kunnen hebben. 

Dat klinkt aannemelijk en geruststellend: omdat zorg bij het leven hoort, kun je geen zorg hebben over je eigen dood. Het is de dood van de ánder die je zorgen baart, díens dood laat je niet koud, omdat jij nog leeft. Want hoewel de ander dood is, dus geen zorg meer hoeft te hebben, zijn de nabestaanden vol herinneringen aan de dode. Dat verbeeldt dichter Anton Korteweg in het volgende gedicht.

WEGGAAN

Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond een
plek achter die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij óók nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.

Die weggereden auto ben jij nu, Rob. Een tijdje zul jij je nog aftekenen tegen de wereld zoals de vorm van de auto in de straat: als een ‘lege plek’. Geen man meer op Kerstendalsweg 2A, geen man meer naast Mies, geen vader tussen je kinderen, geen grootvader, geen vriend meer tussen je vrienden, geen buurman in jouw straat, een voorgoed lege stoel in je atelier. Wat feitelijk van je overblijft is je stoffelijk overschot in Berg en Dal, aan het oog onttrokken.

Wat ónstoffelijk van je blijft, is wat we van jou in ons meedragen. In de betekenis die je hebt gehad voor je familie, je vrienden en anderen. Voor degenen die je kunst in huis hebben, dat wat Proust de waarheid noemt, dat wat je werkelijk bent geweest. Zolang je familie voortleeft, zeker Mies, je kinderen en kleinkinderen en vrienden, blijf jij. Zolang jouw kunst het houdt, kan er ‘een gelukgevende extatische ervaring van tijdloosheid’ optreden, en wordt je de verloren tijd op een kort moment teruggegeven, zoals Proust het zou zeggen. Het menselijk geheugen heeft helaas een beperkte houdbaarheidsduur, zeg maar: onthoudbaarheidsduur. Hoe anderen jou bij zich houden, weet ik niet. Ik zal me vooral herinneren, hoe we bij elkaar zaten, met elkaar verkeerden, wat een simpel plezier we daaraan beleefden. En zeker hoe we om het leven gelachen hebben, Rob!

maar we zouden niet vergeten dat
we hebben gelachen, gelachen hebben
we veel en dat zal ik niet vergeten
want we hebben gelachen en veel hè?
en dat zullen we nooit vergeten, om-
dat we zoveel gelachen hebben en dat
niet vergeten gvd wat hebben we gelachen
en niet en nooit vergeten dat we zo
hebben gelachen omdat we samen waren
en zoveel gelachen hebben dat we
het nooit zullen vergeten

( Bert Schierbeek)

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon