dit gedicht stond 14 jaar geleden in De Gelderlander van 22 december 20006. Rob Wolf haalt dit weer naar boven op 22 december 2020, vergezeld van kleine notitie.
DAG MEVROUW, DAG U,
U bestaat al ruim twee weken niet meer
tussen ons, mensen. Op 6 december, sterfdag
van Sint Nicolaas, patroon van zeelieden en
reizigers, werd u uit de Waal gehaald.
Ik zeg het u omdat ik niet weet of u dat weet.
Maar waarschijnlijk verstaat u mij niet want
u kwam van verre aangedreven, is me verteld.
Misschien kan een hemelse tolk u helpen.
Misschien kende u de Griekse mythen en
veronderstelde u dat de stroom waarin u
zich liet zakken, het water van de Doden-
rivier was, en dat u aan de overkant de
Elyzeese Velden zou aantreffen, maar u
spoelde aan in Nijmegen, aan de Oosterhoutse
Dijk, in een vreemde stad, een vreemd
land, niet Grieks, helemaal Hollands.
Of misschien wilde u terug naar waar u
zoals alle mensen -waterdieren als ze zijn -
vandaan kwam: de onvergankelijke oceaan.
Misschien wilde u helemaal niet ter aarde
besteld maar eeuwig blijven drijven en
dacht u daarbij aan uw moeder, aan de
warme schoot waarin u had gelegen.
Alles is ‘misschien’ aan u want wat weten
wij van u? Wat is uw naam, waarom en
waar, en hoe, wanneer zocht u het water?
Hoe oud u bent, of u hebt liefgehad of u
bemind werd, kinderen hebt, is mysterie.
Wat wij zeker van u weten, is dat u er niet
meer bent, dat uw geest uit u geweken is.
En dat we ondanks uw afwezigheid hier
met u zijn om u een laatste groet te brengen.
Wij wensen u een goede rust in deze
vreemde grond, misschien dat een van
uw naasten zich nog eens over u buigt
en ontfermt. Dag mevrouw, dag u.