Grafiekmap met 4 linoleumsneden van Ted Felen, 1996
Lente
Terwijl je bomen hoort staan
huiveren, de tulpen om vijf
uur sluiten, een ijsje nog
aan ijs herinnert, suggereren
sommige meisjes dat het volop
zomer is omdat de tijd zo heet.
Onder het lopen willen ze
lichtzinnig ruisen met
wat ze nauwelijks dragen.
Je voelt het tintelen
in je wintervingers.
Zomer
Vlinder is zij duizend
ogenblikken. Zij verdwijnt
waar zij verschijnt, waar
zij is ontgaat zij mij,
waar zij was trilt zij na.
Zij bestaat nooit stil.
Haar vangen is haar doden,
haar houden is haar laten.
Herfst
Wie ontkomt aan de zeis van november,
de reis naar de grond? Soms probeert
een blad nog een verroeste vlinder,
roet een windstil uur kale prille lente
op, vergist een vogel zich in het seizoen.
Maar je hoeft je niets wijs te maken:
alle leven moet eruit.
Sommigen slaan met de ganzen op de vlucht
in plaats van naar de eigen angst te trekken.
Hoe komen ze terug? Hoe wik je zomer
zonder winter in de rug?
Winter
Wat is water naders dan gesmolten
sneeuw, denk ik wanneer we voor de
Waal staan. De lege pont legt aan,
de veerman wil een daalder voor zo’n
honderd meter mist, DODEWAARD TRANSPORT
staat op zijn pet, zijn hand is schraal
van wisselgeld, raven wieken rond
zijn kop als meeuwen in negatief.
Aan de overkant allesbehalve perspectief.
De ruiten van de wagen sneeuwen langzaam
dicht, de wissers benen het niet bij.
Het land verdwijnt, de beesten die nog
buiten zijn vergeesten. Slippend komen
we ons zelf tegen. Wij verstijven.