Dag -, maand - en seizoengedichten. Samengesteld en ingeleid door Patrick Lateur. Poëziecentrum Gent 2002. Hierin: Buddléia; Delft, 14 september 1666; Winter.
Delft, 14 september 1666
Liefste,
Ik hoorde, Londen stond in brand.
Ook ik. Nu wiegt mijn schoot
de luit die jij me schonk.
De meesterschilder die ik noodde
wilde goud en hermelijn
om het geheim dat in mij rijst.
De meid en ik fixeren
elkaars blik, één in zwijgen
over wat verzwegen moet.
Zestienzesenzestig schrijven we
maar door Vermeer blijft eeuwig
deze brief tussen ons in.
Nooit valt het doek, steeds strijkt
het licht langs dat wat dicht
geschilderd voor je open ligt.
Winter
Achterburen: ik scheer me
voor de spiegel van het raam
dat uitziet op hun wereld.
Neon licht ze uit hun flat.
Een vrouw van slaap zichzelf
plamuurt tot zij het masker
draagt van alle dames
in mijn buurt.
Twee ouderen ontbijten
ieder aan een krant.
Het testbeeld staat al
tussen ze.
Hoger gaapt een kind
de clown aan die zich af-
schminkt met mijn handen
aan het mes.