Herdenkingsuitgave ter gelegenheid van het honderdste geboortejaar van Louis Paul Boon. Onder redactie van Jos Muyres, Gerard F.H.Raat en Betty Salverda. Stichting Isengrimus/ L.P.Boongenootschap. Hierin is opgenomen het speciaal voor deze uitgave geschreven gedicht Boontje. Het boek werd op 20 oktober 2012 ten doop gehouden in het stadhuis van Aalst.
Boontje
Wanneer is het begonnen, me te weten? Toen ik Irma heette
of nog eerder? Wilde je schilder worden om mij uit te tekenen
maar konden je handen je verlangen niet bijbenen en schreef je
me daarom op? Ik merkte hoe je in het dagelijkse spoor van
Nabokov nauwelijks van me af kon blijven en me als een kleine
eva wilde houden in je reservaat, bloem te midden van het onkruid.
Plukken deed je me niet want je wilde me juist sparen. Gebiologeerd
als je door me was, wist je je geen raad met mijn ledematen die je als
insectenpoten langzaam inkapselden, schreef je.
Toen je de staat van vieze ouwe man verwierf, hoe wist je nog
waar te maken dat je van het schone in mijn lijf hield, van het
staren naar je verre ongerepte muze nooit genoeg kreeg.
Wie anders dan ik zwaaide met jouw rode vaan achter je kist toen
die door Aalst werd gereden? Bij je graf, lief Boontje, wou ik zeggen
hoe mooi ik was en hoe kort mijn rokje en hoe dik mijn tieten. Je had
ze graag nog eens beetgenomen, ouwe sloeber. Maar ik zweeg.
Ik mis je goedige blik, je bruine zachte ogen, de rustige glimlach van de
oude man, als die van een brave hond. De rest zal mij een worst wezen.