Verzameld door Cees Nooteboom. Bezorgd en van een inleiding voorzien door Esther Op de Beek, De Bezige Bij, Amsterdam 2013. Hierin zijn van mij opgenomen de gedichten Restant, Leven, Sneeuw, Nagel, Statie, Vloedlijn en Uitzicht.
Restant
Ontredderd had zij in het veld
gestaan, haar hart kapot van
pose en behagen, haar mond
litteken van verloren spraak.
Armen raakten los, benen begaven
haar, kraaien stalen haar gezicht.
Prooi van maden, schrik van paren
zonk haar torso in het land.
Heide bloeide op. Een man kwam aan
de plek, stak een spade in de grond
tot aan het heft, dolf de gouden speld
op, de ring met diamant.
Leven
Drie mannen waren bij elkaar
in hout gelegd. Een was ik,
de middelste mijn vader, rechts
van hem mijn zoon zo oud
als wij. Boven ons stond grond
van anderhalve meter. Vader
had het nagemeten met de strop-
das die men hem had meegegeven.
Hij leerde ons de aarde aan,
sneed wortels klein, kneep wormen
uit, ving mollen voor mijn zoon:
zo konden wij maar moeilijk dood.
Uitzicht
Ze zullen halverwege zijn.
Het pad versmalt
hun wandel tot één spoor.
Ijler wijdte komt in zicht.
Hier ziet men om
in scherper licht
dan daar beneden.
Waar het steiler klimt
staat zij langer stil,
blikt zij dieper terug.
Hij houdt steeds minder
in, wacht haar
bij een stenen bank.
Vroeger, zegt hij, vroeger
kon je verder met me mee,
het leek je keek
tot aan de hemel
als ik het je vroeg.
Zij ziet zich zitten
in de spiegels van zijn bril.
Omdat mij alles beter leek,
zegt zij, dan in jouw dal
te moeten leven.