De Stiel, Nijmegen 1983
Een selectie:
Wind
Ze leunt met gladde buik
tegen de balustrade.
Wind beloert haar,
beroert haar, vergrijpt
zich aan haar billen.
Hij loert vanuit zijn stoel
naar haar waaierend bolwerk,
tast met steelse vingers
de verre vormen
van haar lichaam af.
Met een ruk draait ze zich
om. Hij zit met lege handen.
Je zou wel willen, zegt ze,
wind zijn, me bestormen,
je zou wel willen.
Nieuws
Mijn ogen, vraagt ze,
let jij nog wel eens op
mijn ogen?
Hij klampt zich aan de krant
waarachter hij zich
dagelijks verschanst
angstvallig vast
en gluurt over de rand
naar haar gezicht.
Zou het die bril soms zijn?
Hij stelt zich in postuur
en schraapt zijn keel
voor gissingen naar kleur
en vorm van haar montuur.
Maar als hij spreken wil
en hij zijn nieuwsvizier
behoedzaam van zijn ogen
vouwt, heeft het geen naam
hoe zij hem velt met één
verpletterende oogopslag.
Waas
Hij wuift het kanten waas
van de beslagen ruit.
De blaren vallen,
zegt hij half luid.
Trage halen
van zijn hand
wissen de herfst
in zicht.
Zij kijkt hem
in zijn uitgeleefde nek
en denkt: verrek
toch met je weer,
kijk naar je schedel,
je vergaan gezicht.
Uitzicht
Ze zullen halverwege zijn.
Het pad versmalt
hun wandel tot één spoor.
Ijler wijdte komt in zicht.
Hier ziet men om
in scherper licht
dan daar beneden.
Waar het steiler klimt
staat zij langer stil,
blikt zij dieper terug.
Hij houdt steeds minder
in, wacht haar
bij een stenen bank.
Vroeger, zegt hij, vroeger
kon je verder met me mee,
het leek je keek
tot aan de hemel
als ik het je vroeg.
Zij ziet zich zitten
in de spiegels van zijn bril.
Omdat mij alles beter leek,
zegt zij, dan in jouw dal
te moeten leven.
Tocht
Zijn slapen sneeuwen in.
Naast hem in hun wagen
geeft zij hem niet veel
meer dan een jaar
voordat het boordwit
doorloopt in de berm
van zijn haar.
Houdt zij het stuur
dan priemt zijn blik
in haar vergeelde huid
waarin door pokken
van pigment haar dagen
zijn geteld. Vel over been,
ze stikt ervan.
Naar nieuwe verten onderweg
ontkomen ze steeds minder
aan het oude zeer nabije
tot een de bocht vindt
om te missen, de einders
tegemoet.