Manteau, Antwerpen-Amsterdam 1990
Een selectie:
Sneeuw
Dat krijg je van sneeuw,
dat een plotselinge sluier
je uitgeleefde tuin verduistert
met de helderheid van een leeg
wit blad papier, de verblindende
scherpte van een verliefdheid
dat je na de schittering
als de dooi inzet, je ogen
opnieuw in moet stellen
op het gras, de vijver, alles
wat is zoals het was
dat het gedicht dat boven
water komt, vertrouwd meteen
verrassend anders is. Als lente,
je geliefde: geruststellend
hetzelfde, even nieuw.
Onweer
Na uren broei de echo
van een echo, een adem-
tocht die langs je strijkt.
Als onweer komt een gedicht aan
waaien. Je verhuist naar binnen,
nestelt je voor het grote raam.
Je pen ligt bij de hand
die straks het werk moet doen.
Lage zwaluwen ruimen het veld,
de hemel staat op barsten.
Het weerlicht in je hoofd.
Zonder omhaal registreer je:
rukwind, inslag, hagel. Het vers
gaat bol staan van de bliksems.
Als het stil wordt, blijk je
klaargekomen. Onweer is over-
druk die razend tot ontlading
komt zoals waanzin om
- ik noem maar wat - een vrouw
kalmeert in een gedicht. Als dit.
Ouders
Ze niet troosten, niet even
haar doorgelegen lijf op-
tillen, voor een minuut
zijn tremor stillen,
ze laten zitten
met wat ze er nog bij krijgen.
Ze jong houden in uitgeleefde
albums. Steeds meer spoken
van ze zien, hun bijna dode
namen repeteren. Het uit-
vergroten van verdriet.
Hun pijn niet willen hebben,
tegen het bos schreeuwen
of ze wel kunnen met zoveel
bomen tegelijk. Schuilen
bij vrouw en kinderen.
Ze niet bezoeken
je vader niet, je moeder niet.
Hele nachten met ze leven,
ze in eenzaamheid koesteren.
Ze laten sterven alsof
je niet uit ze geboren bent.
Vloedlijn
Nooit moeder zo nabij
als bij Bordeaux. De cel
waaruit ik bel, maakt
nu het vloed is bijna
water. Ik voed de navel-
streng van duizend kilo
meter ouderwets met
munten. Cijfers geven aan
hoelang ik nog mag luisteren
naar adem die mij leven gaf.
De haren in mijn oren rijzen
van de dingen die zij fluisterend
kan zeggen nu ik zover weg ben.
Als ik naar vader dreg, bekent
zij mij zijn dood vlakbij.
Ik hoor hem sterven in haar stem.
Tweemaal per week spoelt moeder
aan, ebt vader weg. En ik maar
staren over zee, mijn droge lippen
in de schelp van haar oor.
Vuilniszakken
Zoals ze daar ’s morgens
op de stoep tegen elkaar aan
geleund warmte zoekend
in hun plastic jassen
staan te wachten, grijs,
vormeloos, vol afgedankt
leven, tegelijk broos en
weerloos. Je zou ze weer
naar binnen willen halen,
je ouders wachtend op de bus.
Spiegel
Ik haal mijn vader in.
De roos die als confetti
op zijn schouders sneeuwde,
de slierten lang gehouden
haar - resten serpentine
om de leegte van zijn schedel
op te sieren -, de schamele
guirlande van zijn baard
die de krachteloze kin
bewimpelde: ontluistering
die ik herken in bange ogen
blikken van zelfbespiegeling.
Leven
Drie mannen waren bij elkaar
in hout gelegd. Een was ik,
de middelste mijn vader, rechts
van hem mijn zoon zo oud
als wij. Boven ons stond grond
van anderhalve meter. Vader
had het nagemeten met de strop-
das die men hem had meegegeven.
Hij leerde ons de aarde aan,
sneed wortels klein, kneep wormen
uit, ving mollen voor mijn zoon:
zo konden wij maar moeilijk dood.
Rustoord
Met lampen aan - God is van Licht -
haar duister tegemoet. Het eeuwig
schijnend lint ontstelt bij kruisingen
het dagelijks verkeer. Soms glipt
een derde tussendoor, verstoort
de stoet, aanvankelijk een bloemen-
corso voor wie niet vermoedt
hoe zij is uitgebloeid om wie
wij even later in de zoden staan.
Familie heeft een alibi voor zonne-
brillen. Achteraan de eerste anekdote.
Na het graf mogen de grappen
harder, hoeveel obers nog op bidders
lijken. Er is jonge na de dood.
Jas
Je was hem vergeten.
Hij moet zeker twintig jaar
op zolder hebben uitgehangen.
Nu maakt hij van je kind
je vrouw van toen ze nog
je vrouw niet was.
Aan kleren merk je dat
niets blijft, alles
zich herhaalt: meisjes
in meisjes in vrouwen
in vrouwen. Leven
echoot in een jas.
Vijftien
Vlinder is zij duizend
ogenblikken. Zij verdwijnt
waar zij verschijnt,
waar zij is, ontgaat zij mij,
waar zij was, trilt zij na.
Zij bestaat nooit stil.
Haar vangen is haar doden,
haar houden is haar laten.
Voorstelling
Valavond in de tuin.
Dimmend licht
en laatste merels
voor de stilte.
De maan kan elk
ogenblik beginnen.
Wij houden de adem
in en zakken achter-
over voor de sterren.
Er valt er een tussen
ons in. Ik laat haar
wensen wat ik wil.
65+
Ze laten je vaker zitten
in trein en bus. Meisjes
zijn in je nabijheid
onbeschaamd zichzelf.
Je dochter danst met jou
in plaats van andersom.
Erecties zitten je minder
in de weg. Groeiende
kaalheid scheelt veel
kapperspraat. Bij rampen
redden ze je na kinderen
en vrouwen. Er hoeft
geen werk meer voor de
dood. Binnenkort weet je
of God bestaat.
December
Zondagmiddag half drie. Het vriest een graad
of tien. Die met me leeft, wil plotseling iets
bloots aan, wat ze mij wil laten zien. De open
haard moet aan en of ik ‘wat van Beethoven’
wil draaien. Waar zijn mijn dagelijkse handen-
binders?, kijk ik om me heen. Naar een video
verjaardag in de buurt: ‘Hoge hakken, echte liefde’
geeft zij tekst en uitleg van de invitatie.
Ik pook het vuur op als het voor het eerst
gaat sneeuwen. Hand-in-hand gaan wij staan
kijken naar het laken in de tuin. Wat weerhoudt
ons dat te doen, wat wij als kind nooit deden?
Liefde
Een kwart eeuw terug
voor het eerst naast haar
wakker geloofde ik in haar
plotselinge dood, zo beweging-
loos, geruisloos bleek
lag zij in haar slaap.
Nu wekt zij mij elke nacht
met cirkelzaag en allerhande
boren, scheert zij snorkelend
en fluitend op haar bezem
door het duister. Heksen-
sabbat zes uur lang.
Je moet wel erg van iemand
houden, wil je vergeten
hoe het was.
Tableau
Verenigen in dit gedicht:
een vrouw, een man, een kind
dat uit de schaduw
van zijn vader wil.
Zie het afgaan op de vrouw
bij wie het om zijn moeder
komt. Die leeft, herinnert zij
hem, allerdodelijkst alleen.
Zoekend naar zijn zoon ontsluit
de man een oude toegang. Het ruikt
er als in bioscopen. In de schemer
schuilen vrouw en kind. Een projectie-
apparaat werpt licht op wie
zij waren. Van beweging wordt
het stil. Hij laat begaan
als zij met hem begint te slapen.
Zomer
Het is strand van half twee.
De zandwinning is volop
aan de gang. Waar kort
geleden nog een man
verdronk, valt land half
droog tot mooie warme
plas waar kinderen de zee
in kunnen leren.