Lezing bij opening expositie van Robert Terwindt in Harderwijk, 3 september 1994
Geachte dames en heren,
Iets meer dan een week geleden overviel mij beeldend kunstenaar Robert Terwindt met de mededeling deze expositie te openen. Ik was met vakantie toen hij het me had willen vragen; hij ging ervan uit dat ik zou toestemmen, want hij kent mij niet als weigeraar. Ik moest accepteren want de uitnodiging was al gedrukt maar toen die woensdag jongtsleden in mijn huis gleed, bleek een ander voor de klus gevraagd te zijn. Niet Victor, zoals ik heet, maar ene Simon Vroomkoning zou openen.
Ik Terwindt gebeld. Nee, natuurlijk moest ik het openingswoord spreken, staat er Simon? Hij had het niet eens opgemerkt. Tja, het typeert enigszins het verschil tussen een woord en een beeldend kunstenaar. What's in a name?, schreef ooit de dichter; wat maakt het uit hoe je heet, hoor ik Terwindt schokschouderen.
Als het beestje maar een naam heeft, zoals ook veel doeken zomaar toevallig een naam dragen, weet ik uit kontakten met beeldend kunstenaars. Hoe anders is dat met ons dichters gesteld, die wel wéken kunnen tobben over dat ene juiste woord dat boven het gedicht moet staan.
Iets dergelijks merkte ik al eens op tijdens een gelegenheid als deze waarbij ik Terwindts doeken aan een andere kunstbende prijs moest geven. Omdat U, neem ik aan, daar niet aanwezig was, wil ik U vanmiddag ook eens wijzen op in het oog springende gelijkenissen maar vooral verschillen tussen de twee kunsten, die van de schilder, die van de dichter.
Schilder en dichter hebben in den beginne een goed oog nodig. Een oog dat registreert en vervolgens de hand aan het scheppen zet. Dat oog kan blauw, bruin, ver- of bijziend zijn, ontstoken, min of meer blind, dat is van ondergeschikt belang; zien doet de kunstenaar vooral met zijn tweede, innerlijk oog.
De hand die schept kan vol wratten steken, in bloed gedrenkt, verminkt zijn, het gaat om de authenticiteit, het scheppen zonder weerga. De een doet het met verf, de ander met woorden.
Maar gekeken hebben ze beiden voordat ze begonnen. Over dat kijken schreef ik enkele jaren geleden het volgende gedicht:
Kijken
Een stip. Een veraf schip schat je
want zeeën leer je gauw.
Tot stip ophoudt met stip te zijn,
leger was geen horizon.
Je haalt er nu de kijker bij.
En inderdaad, je krijgt gelijk
een schip veel groter dan een stip
zal het niet zijn.
Tot die opnieuw verdwijnt.
Hoe goed je ook kijkt, op den duur faalt het menselijk oog; daarom had ik het daarnet over het innerlijk oog. Het is misschien wel de uiteindelijke reden waarom kunstenaars scheppen; namelijk om dat wat zich aan het menselijk, vooral tijdelijk oog onttrekt te vereeuwigen, op papier, op doek; ook om nooit geziene vertes, nooit gezien geluk of ongeluk vast te leggen. Dat dat meestal niet lukt, is niet zozeer de schuld van de ontoereikend-heid van het vakmanschap, als wel van het falen van de mens in de schepper. Een god zou er waarschijnlijk geen moeite mee hebben. Als ooit het volmaakte vers geschreven zou zijn, het zou alle andere verzen overbodig maken. Zou een schilder erin slagen, het ultieme doek te scheppen, het zou het einde van die kunstvorm betekenen.
Over dat falen schreef de dichter Willem Jan Otten het volgende gedicht:
Contraprestatie
Ik breng bijeen
een druiventros,
geplukt gevogelte,
een Keulse pot
en maak daarvan
een nature morte;
het schikken kost
een dag of drie.
Daarna (het licht
valt goed, niets
staat het scheppen
in de weg) richt ik
de ezel op, stop
een pijp en druk ik
mijn flambard wat
aan. Dan kies ik
kleuren, neem ik
het palet ter hand,
en knijp ik een oog
stevig dicht:
de eerste druiven,
zie ik, zijn al
uitgedroogd, het wild
al bijna weggerot.
Ja, zo gaat het met kunst. Al lijken alle voorwaarden ideaal, wanneer de uiteindelijke prestatie geleverd moet worden, schiet de mens tekort. Je wilt wel, maar je kunt niet. En als je wel kunt, kom je achteraf altijd weer tot de slotsom dat hetgeen je afgeleverd hebt, het niet haalt bij wat je je had voorgenomen. De inspiratie was er, misschien ook nog de transpiratie, maar de devaluatie is weer niet uitgebleven, de desillusie evenmin.
Omdat de toeschouwer, de lezer, de kunstminnaar gelukkig ook maar een mens is, neemt hij genoegen met de menselijke schepping op linnen, op papier. Hij neemt het falen voor lief omdat hij het zelf niet beter zou doen. De menselijke maat is tolerant. Dat houdt menige galeriehouder, menig uitgever op de been; en zonder hen (maar dat geldt uiteraard ook omgekeerd) geen schilder, geen dichter want kunstenaars moeten eten wil hun hand scheppen in plaats van bedelen.
Tot zover de overeenkomst tussen beide kunstuitingen. Er is ook een opvallend verschil; daar bent u vandaag uitdrukkelijk getuige van: U kunt met U allen tegelijkertijd Uw aandacht op een doek richten, als het ten minste het formaat heeft van het werk zoals dat vandaag hier tentoongesteld wordt. Een schilderij moet worden opgehangen, bekeken: daaraan ontleent het zijn waarde. Een doek dat in de kelders van een museum terecht komt, is mijns inziens voer voor ratten en muizen. Een gedicht daarentegen behoeft het kleine, intieme moment, is niet voor twee of meer lezers tegelijkertijd bestemd, wel weer voor een aantal luisteraars samen; naar een doek kun je weer niet luisteren. Een gedicht kan in eigen tempo, en gelukkig overal ter wereld worden gelezen, ook in kelders. Een goed gedicht wordt vaak herdrukt, een goed schilderij blijft juist enig.
Musea voor boeken zijn er wel, maar dan gaat het om eerste exemplaren, bijzondere drukken etc. Zouden er meer Guernica's, meer Nachtwachts bestaan, er zouden minder musea voor schone kunsten zijn. Zou Terwindt meer van precies hetzelfde gemaakt hebben dan U nu om U heen ziet, U zou de moeite niet genomen hebben naar dit werk te komen kijken, denk ik. Als U besluit tot aankoop van een van zijn doeken, U bent verzekerd van de exclusiviteit (zeefdrukken ed. daargelaten) ervan. Koopt U een bundel, U bent niet de enige, maar hebt hem wel helemaal alleen voor Uzelf in bed, in bad, in de tuin of trein. Een schilderij in bad betekent, zeker bij een gouache, het einde ervan.
Welke van de twee kunstvormen verdient nu de voorkeur? Laat ik daar geen doekjes om winden. Ik citeer een bekend boek:"In den beginne was het Woord". U kunt er Uw schouders over ophalen, of daar cynisch over doen maar er zijn geleerden die menen dat niets bestaat als het niet benoemd is, als het niet in woorden is gevangen. Hoewel ik mijzelf geen geleerde acht, moet ik U zeggen dat die gedachte mij aantrekkelijk voorkomt.
Robert Terwindt geeft zijn doeken enkel titels om misverstanden te voorkomen. Voor de toekomstige koper dus. Hij onderschat daarmee de kracht van het woord, het primaat van klanken die betekenis hebben. De naam die hij een schilderij toebedeelt, zal juist daardoor betekenis aan de voorstelling geven; ook al draagt de afbeelding de titel 'Zonder titel' dan nog hecht zich deze naamgeving voor eeuwig aan het schilderij.
Sterker nog: dan is het pas het schilderij zoals zich dat voor altijd in onze hersenen zal vastzetten. Het woord" Nachtwacht" geeft het schilderij van die naam allure, zin;zoals we ook bij het noemen van de naam Picasso ons zijn oeuvre voor de geest halen. Zo is het ook met gedichten, met dichters als Victor Vroomkoning.
Ik zag eens ooit een van de doeken die Terwindt met 'Leda' heeft aangeduid. Voor degene die niet thuis is in de mythologie: Leda was de moeder van de schone Helena: zij werd begeerd door Zeus, de oppergod. Vreemd gaan was hem niet vreemd; zoals een goede god betaamt, manifesteerde hij zich in allerlei gedaantes om zijn zin te krijgen. Leda bezocht hij als zwaan.
Terwindt schilderde hun aankleving, wat mij inspireerde tot een gedicht, dat ik uiteraard LEDA noemde. Zouden zijn doek en mijn gedicht niet die titel dragen, betekenis hebben door die naamgeving - ik kom weer terug op de hypothese dat niets zou bestaan als het niet uit woorden was gevormd - ze zouden ook moeilijk met elkaar in relatie kunnen worden gebracht, hoewel het gedicht duidelijk over overspel gaat.
Een dergelijke kruisbestuiving ( ik bedoel hier die tussen de beide kunstvormen) vindt nogal eens plaats; het typeert de affiniteit tussen beide; in feite schildert de dichter even goed - zij het met woorden - als de schilder, en waarom spreken we van een poëtische stijl van een bepaald schilder?
Nog een ander punt: van dichters zegt men, dat ze zingen; ze worden zangers genoemd, in de klassieken afgebeeld met een lier; ik zal U mijn zangkunst onthouden; toch heeft de dichter een stem die doorklinkt in zijn lyriek, zijn verzen. Van schilders hoor je dat nooit zeggen, hoewel we wel degelijk spreken van 'schreeuwende kleuren', 'zoetgevooisde penseelstreken'; een schilder heeft dus zeker een stem, al hoor je die niet klinken, hoogstens tijdens het schilderen. Zo heeft Terwindt heeft een stem. Sinds kort ook weer letterlijk, nadat die verdwenen was wegens een vervelende aandoening. Was die stem ook weg in zijn doeken?
Terwindt vertrouwde mij onlangs toe, ontdekt te hebben dat zijn - laat ik maar zeggen - donkere pallet van het vorige jaar misschien wel de voorbode was van de ziekte die hem al aan het aftasten was. Ook de thematiek uit die tijd hield een voorafspiegeling in van wat zich later duidelijker manifesteerde: gestalten die zich in het diepe storten; lijken, hun vleeskleurige torso's al in staat van ontbinding.
Uit zijn nieuwste doeken waarvan de levensvreugde je tegemoet spettert, kunnen we gelukkig concluderen dat de kunstenaar aan de beterende hand is. Letterlijk.
Je hoeft geen schilder te zijn om te schilderen, de dichter kan er ook wat van.
In 1991 zag ik het Panorama Mesdag in Den Haag. Enige dagen daarna maakte ik er zelf een. Moet U horen:
Panorama Mesdag 1991
Je komt boven op een duin
in l881. Vlakbij een net, een schoen
van toen, vals genoeg zeer echt. Verder
weg illusie van stil leven aan zee,
accolades meeuwen boven schoeners
van verf onder licht van hier en nu.
De ronde ansichtkaart van doek
veertien stappen ver
bedriegt je kilometers.
Gefixeerde eb, schepen in een woestijn
van strand. Op linnen soldaatjes
en vissers die nooit meer de zee
op kunnen. Niets hield
als het hier niet was gestold.
Niemand die jou ziet, geen hand
die naar je wuift, een eeuw overbrugt.
Jij wel.
U hoort dat het zo ook kan. Terug naar deze expositie, naar de panorama's van Terwindt . Hij komt uit Nijmegen, ik ook. Daarom ken ik diens werk. Vrouwen hebben daarin altijd een belangrijke plaats ingenomen. Hun vlezige lijven hangen in honderden huiskamers. Zijn woord is vlees geworden. Hij ging nooit afmetingen uit de weg. Grote doeken maakte hij, grote vlakken bestreek hij, wat dat betreft ben ik zijn tegenpool: mijn verzen zijn altijd klein gebleven. Misschien is het wel die tegenstelling die ons in elkaars werk aantrekt, of is het
misschien dezelfde soort emotie - die in ons werk ligt - die ons voor de ander inneemt? Raakvlakken vormen in ieder geval onze decors (een tuin, een vijver, de zee, water) en de erotiek.
Laat ik besluiten. Twijfelen er onder U wellicht velen aan dat het Woord alles vooraf ging, in ieder geval gaat vanmiddag de dichter de schilder vooraf. Ik zal nu nog enkele verzen lezen; misschien zijn er enkele bij die Terwindt tot doeken zullen inspireren, want ook die kruisbestuiving kan vruchten afwerpen. Als ik uitgelezen ben, kunt U deze tentoonstelling als geopend beschouwen. Ik wens Robert Terwindt van harte geluk met deze expositie. Mochten sommigen van U er nog een gedicht aan over willen houden, dan kunnen zij een bundel, met opdracht desnoods, aanschaffen ergens in deze ruimte. En nu het laatste Woord, straks de beelden.
Harderwijk, zaterdag 3 september l994
Victor Vroomkoning