Mijn Brillen, een kleine fenomenologie

12 april 2020 in briefwisseling met dichter Hanz Mirck


Ik ben een bewaarder zoals dat een dichter betaamt. Ik spaar nog altijd mijn ouders, bewaar mijn kinderen en de levens die ik leidde. Als je me kent, weet je mij niet zonder bril, die ik al eerder had moeten dragen dan vanaf de tweede klas van het Sint Joriscollege waar Gerard Knuvelder de scepter zwaaide. Ik zag immers op het internaat van de Onbevlekte Ontvangenis in Venray al troebel naar het verre bord toen een hand van een medescholier als een mol zich door de pijp van mijn korte broek naar het jongste plassertje van de kostschool friemelde.


Eenmaal met bril, bleef ik nooit meer zonder. Hij wisselde wel qua sterkte en vorm analoog aan de relaties die ik had. De laatsten wisselden als Muze en verdwenen, brillen bleven, ik houd er 20 met etui en al, flink klasje in de bewaarschool. Separate zonne- en leesbrillen heb ik nooit gedragen. Ik weer de zon met voorzetjes, lezen en schrijven doe ik zonder bril. Binnenkort gaat mijn literaire nalatenschap naar het Literatuurmuseum in Den Haag, daar stop ik mijn brillen bij, evenals de pijp die ik in mijn jonge jaren rookte, ze horen beide bij mijn kop.


Nu kan ik mijn brillen in een doos aanreiken of op een uitvergrote foto maar een dichter moet het aanzicht lètterlijk sprekend maken. Ik bedoel: ik ga het woord bril in beeld brengen, de context krijg je erbij: in 22 gedichten ligt een bril te kijk, al heeft die geen betrekking (of toch, en juist wel?) met die van de dichterdrager? Daar gaan we:


Ter inleiding.

Ik was van jongs af aan bijziend, verder dan mijn familie, vrienden en huis kon ik niet kijken, mijn gedichten houden het ook dichtbij. Een Vlaamse recensent noemde mij een intimistisch dichter.

De bril met holle glazen gaf me steevast de wijde blik die mij moest verhoeden het intieme te bewieroken. Anders gezegd : de bril zou me ver moeten houden van het me verliezen in het te dichtbije; wat in de volksmond  een ‘verafbril’ heet als correctiemiddel voor/bij een dichter die dat woord ook fysiek te letterlijk nam. Dat lukte maar moeizaam. Mijn poëtica ligt in het gedicht ‘Bedrijvigheid’, waarmee ik menig leesbeurt ben begonnen.


Voordat ik ging schrijven had ik een zgn. dienstfiets; hij ligt nu in een groen knipkokertje uit elkaar gevallen, zilverkleurig montuur om ovalen glazen, uiteraard met knijppootjes, ten prooi aan totale erosie. Binnenin staat de  ‘Waarschuwing. Overtuigt u eerst, dat de dienstbril in het gebruik voldoet, alvorens deze voor particulier gebruik te doen namaken; v.d.Laar, W.A.B. sgt 381006226 C Cie.’ Ik was 20 maanden in dienst, opgeroepen in Venlo bij de Stoottroepen (infanterie), daarna naar Arnhem (ik werd Grenadier), daarna instructeur in Vught. Laatste 10 dagen zat ik achter de wacht wegens insubordinatie. Ik heb altijd gloeiende koppijn gehad als een autoriteit zich deed gelden. 



Ook had ik sportbrilletjes, in de volksmond ziekenfondsbrilletjes, eenvoudige brillen die met je kop vergroeid leken. Eén ervan heeft grote totaal ronde glazen in een zilverkleurig frame (montuur). Ik deed aan volleybal, zaalvoetbal en aan zee droeg ik altijd zo’n knijpbril. Ik verloor er twee aan de Atlantische oceaan, die wilde niet dat ik die op hield en sloeg me met een golf meteen zo bijziend dat ik nog net het strand kon zien.



Dit als voorafje, want zoals boven vermeld is, gaan we op zoek naar de bril ( ik heb die steeds cursief getypt ) in mijn gedichten. Voor de aardigheid - want een bril in een vers is niet de bril die ik droeg, evenmin als de ik in mijn vers de ondergetekende is  - zal ik hier en daar vermelden met welke bril mijn kop gesierd was toen ik een bepaald gedicht schreef. Ik zie af van de periode dat ik als leerling van het Sint Joriscollege te Eindhoven gedichten en korte verhalen in het schoolblad schreef. Dat waren vingeroefeningen. Ik realiseerde me na een studie Nederlands drommels goed dat ik niet met broddelwerk mocht komen. Tussen de verzen door zal ik in zeer kort bestek memorabilia vermelden, die sluit ik bij voor de local history, de couleur locale: een presentatie, een overlijden, soms privé, meestal niet.



Ik had een benarde tijd achter de rug toen ik de sprong naar de openbaarheid maakte. Mijn huwelijk stond onder druk, mijn zoon was net geboren, ik had vooral oog (dat heb ik ontegenzeglijk vaak) voor de zelfkanten van het leven. Ik stuurde Gedichten van de sleur in naar het Klein Literair café in Nijmegen, clubje aankomende schrijvers, werd lid, schreef Verwijderingen, geniete a-5jes, dat de aanloop zou worden voor mijn debuut De einders tegemoet ( De Stiel, 1983) dat nog datzelfde jaar

in uitgebreider vorm als De laatste dingen (Wel) het licht zag. Ik kreeg meteen de tweejaarlijkse Literatuurprijs van het Frans Masareelfonds. Ik kon verder.

 

NIEUWS

Mijn ogen, vraagt ze,
let jij nog wel eens op
mijn ogen?

Hij klampt zich aan de krant
waarachter hij zich
dagelijks verschanst
angstvallig vast
en gluurt over de rand
naar haar gezicht.
Zou het die bril soms zijn?

Hij stelt zich in postuur
en schraapt zijn keel
voor gissingen naar kleur
en vorm van haar montuur.

Maar als hij spreken wil
en hij zijn nieuwsvizier
behoedzaam van zijn ogen
vouwt, heeft het geen naam
hoe zij hem velt met één
verpletterende oogopslag.

( uit: De einders tegemoet)

Ik droeg een goudkleurige bril, droeg toen enkel nog een snor, de volle baard die ik in de vrije jaren zeventig gekweekt had, was opgeofferd.

 

UITZICHT

Ze zullen halverwege zijn.     
Het pad versmalt                        
hun wandel tot één spoor.           
Ijler wijdte komt in zicht.

Hier ziet men om
in scherper licht
dan daar beneden.

Waar het steiler klimt
staat zij langer stil,
blikt zij dieper terug.

Hij houdt steeds minder
in, wacht haar
bij een stenen bank.

Vroeger, zegt hij, vroeger
kon je verder met me mee,
het leek je keek
tot aan de hemel
als ik het je vroeg.

Zij ziet zich zitten                                
in de spiegels van zijn bril.
Omdat mij alles beter leek,          
zegt zij, dan in jouw dal                 
te moeten leven.

(uit: De einders tegemoet)

 

HANDWERK

In de manen van haar bril
wast de wol geleidelijk
tot de volle lengte van zijn rug.

Haar vingers slaan zijn maten
uit de draad waarmee zij aan
hem hangen blijft.

Soms tornt ze aan het lijf
dat in haar handen groeit of
blijft zij steken alsof haar ogen
moe zijn van het staren.

Eenmaal afgezoomd,
gewassen en gestreken,
wordt het ongedragen goed
geborgen in hun slaapvertrek.

Het is er altijd nacht,
hun bed blijft onbeslapen.

(uit: De einders tegemoet)

 

De presentatie van Klein Museum (Unieboek/Agathon 1987) met Herman de Coninck ( die het manuscript begeleid had), Rogi Wieg en Jana Beranová was een feest. Chrétien Breukers, die dat jaar het ts. Tristan oprichtte en zijn maatje en opvolger Rob van Erkelens richtten in het Kolpinghuis samen met Peter Schirk, een collega van me op school, een klein museumpje in, Maarten van Buuren interviewde mij. Ik voelde me opgenomen in het schrijversmilieu. Ik droeg te dien tijde de grootste  bril in mijn leven: totaal rond, ondanks de grootte: lichtgewicht met neusvleugeltjes, zilverkleurig,

Hiermee sta ik op foto’s van Hans Bol, bevriende fotograaf die me vaker zou fotograferen. De Coninck beschouwde ik als mijn promotor. Hij zou me driemaal opnemen in zijn ‘Nieuw Wereld Tijdschrift’, een unicum. Ik leerde ook Daan Cartens in levende lijve kennen, nadat ik met hem als redacteur van Bzzlletin gecorrespondeerd had. Ook leerde ik Ineke Platel kennen, non-fictie schrijfster en journaliste met wie ik nog steeds contact onderhoud.

 

AVOND

Het tikken van de naalden
geeft de rust aan van de avond.
Je hoort dat men gelukkig is.

Moeder neemt haar boerenjongen
met een ‘lepeltje van zilver’,
vader zit te knikken in zijn slaap.

Over bril en breiwerk monstert ze
Maria in haar stolp, de hond
van porselein op het dressoir.

Het mica bolt, de ketel ploft,
een kool verlegt zich in de haard.
Vaders borrel wordt warm van het staan.

(uit: Klein Museum)

 

VERGEZICHT

Het heeft de hele nacht gesneeuwd.
Zo’n vracht ken ik alleen van ansichtkaarten.
Wij, moeder en haar zoon, staan roerloos stil
bij wat er voor ons ligt, een droom.

Hij pakt, de sneeuw. Ik ben op weg
naar school. Het regent ballen,
mijn tas wordt schild, het dwarrelt inkt.

Ik zie haarzuiver door mijn nieuwe bril
Sneeuwwitje aan de overzijde van het plein,
mijn zus omringd door dwergen uit haar klas.

Het schijngevecht dat zich ontrolt
probeer ik tevergeefs te mijden.
Ginds om haar heen slaan kogels in.

Het leger gloeit van leedvermaak
als zij tegen de vlakte gaat.
Ik loop met reuzenschreden naar haar

over, schone slaapster in gebroken wit.
Een steen was het, zegt een van hen.
Ik blaas mijn adem door haar heen

en kus haar leven langzaam terug.
Dat jij het bent, zegt mijn prinses.
Het is me de historie wel

vindt moeder als ik haar heb thuis
gebracht. Vertel mij wat, zeg ik.
De meester wacht, zegt zij, morgen ligt
er sneeuw genoeg voor weer een sprookje.

(uit: Klein Museum)

 

PLEISTER

Teevee verlicht mijn zoon. Hem scheelt
het alziend oog dat dicht moet voor
het lamme. Ik wou, zegt hij, dat even
blind niet bestond want dat is jammer

nog dan pijn. De wijsheid van een lees-
moeder maakt school tot in zijn taal.
Een blikken dominee verschijnt. Wie blind
in hem gelooft, zal ooit De Here zien.

Een bijbelstrip lang wondert de vooraf-
schaduwing van Superman tot en met
de hemel. Het weerlicht in mijn zoon
z’n bril. Hij raakt opgetogen stil.

Even ligt een schijn van heel
zijn over zijn gezicht.

(uit: Klein Museum)

 

MOEDER

Uit wie mij spreken leerde
murmelt kruiswoordpuzzeltaal,
borrelt praat van niets
dan allerlaatste kwalen.

Haar lijf dat naar de aarde groeit
staat onophoudelijk in bloei
van zomerjurken. Opgezette ogen
dwalen door haar bril. Haar kin
zinkt in haar parelhoenderkeel.

Grijs, met goud omhangen, groeten
ons de Juliana’s van het huis.
Waar wij door de gangen schuifelen
sterft het van de kruisen.

Steeds dieper moet ik buigen
wil ik haar nog kussen.

(uit: Klein Museum)

Ik leerde schrijvers kennen die zich keer op keer lieten zien bij de presentatie van nieuwe nummers van ‘De Tweede Ronde’ waarin ik veel zou publiceren. In 1990 stapte ik over naar Manteau in Antwerpen. Dat was voor een halve Vlaming een evidente, welkome uitgever.

RUSTOORD

Met lampen aan  - God is van Licht -
haar duister tegemoet. Het eeuwig
schijnend lint ontstelt bij kruisingen
het dagelijks verkeer. Soms glipt

een derde tussendoor, verstoort
de stoet, aanvankelijk een bloemen-
corso voor wie niet vermoedt
hoe zij is uitgebloeid om wie

wij even later in de zoden staan.
Familie heeft een alibi voor zonne-
brillen. Achteraan de eerste anekdote.

Na het graf mogen de grappen
harder, hoeveel obers nog op bidders
lijken. Er is jonge na de dood.

(uit: Echo van een echo)

LOURDES

Mij verscheen een dame in het wit
van het plafond. Bleek en mooi
maar onaantastbaar leek Maria
uit haar grot getreden. Projecteerde
ik haar beeld tegen de hemel van de
kamer? Ik had mijn bril niet op.

Ademloos lag ik in mijn bed
van vrachten geld te wachten
op het wonder. Deed zij het licht
van de lantaarn uit waarmee mij
dit hotel gelokt had? Zij daalde

neer, werd vlees en bloed,
een kruising van Deneuve,
Monroe en Madonna. Goeie
genade! Aan hun vingers die
mij in extase brachten, voelde
ik de ringen van mijn gade.

(uit: Echo van een echo)

 

Ik kreeg bij Manteau twee bundels, Echo van een echo en Oud zeer in 1993. Het waren enthousiaste jaren, ik trad op in de Jubileum Nacht van de poëzie in Utrecht, ontmoette alle belangrijke Vlaamse schrijvers, werd uitgenodigd op feestelijke maaltijden, sliep hier en daar en nergens. Adriaan Morriën en Jean Pierre Rawie lazen bij de presentatie van Oud Zeer in Trianon, een van de oudste cafés in de oudste stad van Nederland. Ik had de beide dichters leren kennen op de borrels van de Tweede Ronde. Goed volk dat van drank hield. Oud Zeer (1993) stond vol nieuwe gedichten; de bril bleef dezelfde ( als je die vergelijkt met die ik nu heb: een kolossale, maar toen zeer modern!) maar de scheiding van mijn vrouw Inge (en moeder van mijn twee kinderen) kwam hard aan, de titel liegt er niet om. Dit terzijde.



Met Jos Versteegen bracht ik in 1995 bij Manteau ( ism met Meulenhoff) een bloemlezing uit: Een zucht als vluchtig eerbetoon, funeraire gedichten. Maarten Asscher, broer van, redacteur bij Meulenhoff leverde ons de titel aan: ontleend aan Thomas Gray, wiens Elegy Written on a Country Churchyard’, de ‘moeder van alle funeraire gedichten’ wordt genoemd , Gert Jan Kleinrensink kwam met een fraai idee  voor het omslag, afbeelding van Begrafenis, doek(!) van Willem Brakman.



Mijn nieuwe relatie, mijn nieuwe muze Ineke, steunde me bij het experiment gedichten te schrijven vanuit een vrouwelijk ik. De Revisor nam een twintigtal gedichten op die ik onder mijn moeders naam indiende. Een nieuwe bundel lag in het verschiet, sterker nog: de Arbeiderspers was dolenthousiast. Redacteur Peter Nijssen, met wie ik tot vandaag een fijne band heb, bracht Lippendienst uit, waarin de achternaam van mijn moeder doorklinkt, maar zij moest plaatsmaken voor Stella Napels. Mijn muze trad op als Stella, ik met een zilverkleurige bril met ronde glazen, zat erbij en keek ernaar. De rest is historie, niet de fijnste, maar ik zwijg er hier over.

 

IN VERZEKERDE BEWARING

Gekokerd, naar de navel
uitgesneden, loop ik
spitsnaalden voor mijn
heer. Wijs- en middelvinger
trekken sigaretten in mijn
vuurmond af, zo heet hij dat.

Buiten zijn schootsveld
ben ik van niemand: trui
tot aan mijn kin, heren-
pantalon, hoornen bril,
afgeschminkt, gesloten,
mijzelf.

(uit: Lippendienst)

 

De intrige die ik met Stella opzette, duurde niet lang: ik werd al gauw herkend, maar het was wel mijn entree bij de Arbeiderspers. Mijn moeder wier naam ik gebruikt had voor de Revisorgedichten, stierf aan het eind van 1997, het jaar waarin Lippendienst verschenen was. Mijn vader zou binnen het jaar na haar dood overlijden. Toen ze nog ademden liet ik ze al sterven in mijn verzen,  nu ze dood waren liet ik ze ademen in mijn poëzie.

Op 10 mei 1997, 12 dagen voor zijn dood, schreef Herman de Coninck mij zijn reactie op het manuscript van Ijsbeerbestaan. ‘Wat gek eigenlijk dat je nu pas bij AP terecht komt terwijl ik je tien jaar geleden al samen met Ducal aan Sontrop wou overlaten. Ik zou zeggen, welkom thuis’. Hij kon toen nog niet weten, dat ik als Stella Napels al bij de AP was binnengestapt want ik had hem volledig onwetend gelaten over  het reilen en zeilen van Mathilde Lippens in De Revisor, wier gedichten hij ongetwijfeld gelezen zal hebben.


Ijsbeerbestaan, de titel is nota bene van De Coninck, verscheen ongeveer twee jaar nadat het manuscript was ingeleverd. Daan Cartens, Leon Gommers - die zich in Nijmegen had gevestigd nadat ik hem in Bergen op Zoom enthousiast verteld had over het literaire klimaat in de Karelstad – en Hester Knibbe acteerden in Café Groenewoud. De Frits Philipsband waarvan vriend Frits de leadzanger was, zorgde voor mooi oud blues-en rockwerk. Dat zou de band nog eens doen in het Kolpinghuis bij de presentatie van Ommezien in 2008.

 

BIJZIEND

Wat is het, dat je naar de witte
laarsjes van je dochter starend
nooit meer wilt vergeten hoe
de meisjesbenen van haar moeder
erin stonden toen ze met je trouwde

dat je in een verre la jezelf
terugvindt als je zoon, door de
glazen van je bril heen zijn
ogen scherp voelt worden?

Wanhoop die steeds groter wordt,
hoop dat je die klein krijgt
binnen de marges van een gedicht?

(uit: Ijsbeerbestaan)

 

In de tussentijd was ik aanmerkelijk van bril veranderd. Ik liep rond met een lichtgewicht volledig rond zwart brilletje van Eyesandmore,  nog steeds een van mijn liefste modellen: je had niet het gevoel iets op je neus te hebben; het ziet er nog steeds gaaf uit, al draag ik nu misschien wel de mooiste bril van mijn leven: zeer fraai zegt iedereen van het Chinees ontwerp Jazama, in Germany gefabriceerd. Ronde vorm, gevlekt bruinig maar als het licht goed valt licht een paarse gloed op. Ik heb hem al weer een paar jaar. Ik was ermee aan de Atlantische kust, presenteerde er Gebroken wit mee en vierde er mijn 80ste verjaardag mee. Dit alles terzijde..


 In 1998 was ik op Sören Kierkegaard cum laude afgestudeerd bij Paul van Tongeren die bij de presentatie van Verloren spraak ( Fado Press 2000) een bijzondere toespraak hield. Frans Kusters over wie ik in het Kritisch Literair Lexicon schreef - over A.Alberts had ik dat al eerder gedaan – las uit eigen werk. De bundel heeft een bijzondere vormgeving: helemaal met de hand gemaakt door de Fado Press, en van bijzondere erotische voorstellingen voorzien door kunstenaar/ docent Walter Kerkhofs, vermaard om zijn bibliofiele uitgaven.

Het was de tijd dat ik vaak in Tilburg optrad, ik maakte er vrienden onder wie Ingrid Luycks, latere galeriehoudster, kunstenaar Ad Willemen wiens laatste postume expositie ik onlangs mocht inleiden, ontmoette er de plaatselijke dichters onder wie Jasper Mikkers en later Anton Dautzenberg.

 

WOLKEN

Zon, regen, wind,
hij kent ze uit de media.
Op een ochtend blijft hij
thuis van zijn werk,
ligt hij buiten in de luiste
stand van een ligstoel.
De krant is hem ontvallen,
vanachter zijn zonnebril
bestudeert hij de wolken,
hoe ze drijven, bijeenkomen,
formaties vormen,
uiteengaan.

Als de vrouw arriveert,
hem daar zo ziet liggen,
vraagt wat hem scheelt,
voltrekt hij wat de lucht
hem heeft ingeblazen.

(uit: Verloren spraak)

 

Bij verstek (2002), mijn tweede bundel bij de AP als Victor Vroomkoning, werd genomineerd voor het omslag van Steven van der Gauw. Het is mijn moederbundel, vooral door de eigenzinnige sonnettenkrans erin. Terzijde: ik droeg nog steeds mijn favoriete lichtgewicht brilletje bij de presentatie, weer in het oudsjieke vergane glorierijke Kolpinghuis. Dichteres Hannie Rouweler met wie ik een kortstondige relatie zou hebben, deed haar intrede en Nijmeegse schrijvers met wie ik in het nieuwe Lux Filmtheater een literair programma maakte, lazen voor uit hun werk: Liesbeth Eugelink met wie ik in de jury zat voor de SSN- later BNL- (Literatuur) Prijs , Marcel Maassen en weer Leon Gommers. Teunis Bunt, criticus van christelijk literair tijdschrift Liter en secretaris van de Bond tegen het Vloeken, oud-leerling van me op de MO-opleiding Nederlands te Arnhem, sprak met me.  Het is allemaal beetje jongemensenkrentenbrood, incrowd , maar het past in mijn opvatting dat je anderen - vooral met wie je wat deelt - de kans niet mag onthouden zich te laten horen bij de presentatie van een van mijn nieuwe bundels.

KAMER 4.03

Dit moet ze zijn. Roerloos plat
haar bed alsof ze slechts uit hoofd
bestaat, een hoopje haar met bril.

Haar mannenstem vraagt, wie of
ik zijn mag, of ook die anderen
- ze knikt naar het gordijn -
voor haar gekomen zijn.

Ach waren er maar anderen, ik kon
tussen ze schuilgaan. Met haar alleen
ben ik zo moederloos, zo verloren
zoon, waar moet ik heen?
Ik ben roodkapje die geen vragen
stelt maar naar die grote ogen
staart, die haar verdoold verlaat

(uit: Bij verstek)

 

BIJ VERSTEK

Wat de dood van je had gemaakt
was zo weinig naturel, je gezicht
was geen gezicht: al je lieve
rimpels en oneffenheden glad
gestreken, je eigenheid verdwenen
onder een met anonieme huid
bespannen schedel, je bril
te schoongewreven en dat verse
permanent maar permanent
tot in het vuur. Ik zocht je
boven onder naast je lijk
want dat leek nergens naar.

Ik probeerde nog wel moeder
- wat moest ik anders midden
in dat schuifgordijnen carré -
maar niets bewoog aan je,
ik ervoer het moederzielalleenzijn.


(uit: Bij verstek)

 

LIGGENDE VENUS

April is het waarin ze zich heeft uitgespannen,
haar blouse losgeknoopt, haar boezem blootgelegd.

De bloesem om haar heen is van hetzelfde koloriet
als dat waarvan haar leden zijn gemaakt. Haar ogen
zie ik niet, misschien wel dat ze kiemen in hun kassen
waar de zon op schijnt te plassen. Haar opgestroopte
rok laat me een tipje van de slip zien, een sleutel
en een appel zijn haar tas ontglipt  -

tot zij beweegt, haar lijfgoed schikt, de lippen kleurt,
haar bril hervindt, zich opricht. Een doorsneevrouw stapt
uit mijn beeld.

(uit: Bij verstek)

 

In 2003 werd ik Lid van het Stedelijk Netwerk Nijmegen, broedplaats van de bobo’s uit Nijmegen;

ik vertegenwoordig met beeldend kunstenaar Robert Terwindt de cultuur in onze stad. Vorig jaar is Terwindt overleden, bij welke gelegenheid ik in de Stevenskerk een in Memoriam voor hem uitsprak. Zijn plaats in het SNN is ingenomen door striptekenaar Marc Retera en beeldend kunstenaar Andreas Hedfelt.


Het formaat van waterland ( Recto Verso, 2004), een co-productie met fotograaf Hans Bol, is een juweeltje wat vormgeving en fotografie betreft. Ik zocht en schreef gedichten bij opnames van de Ooijpolder. Het boekwerk werd de toenmalige koningin aangeboden bij haar bezoek aan de gemeente Beek-Ubbergen. De presentatie in het kerkje van Persingen is memorabel, daarom vermeld ik die. Mijn nieuwe relatie, Ria, de nieuwe Muze, kon van het begin af aan goed opschieten met Wam de Moor, die de Inleiding van het boek verzorgd had.

In 2005 verschijnt Stapelen (AP) dat naar mijn vader toegeschreven is. Het kreeg de Publieksprijs van de Contrabas voor de beste dichtbundel van dat jaar. Bij de presentatie trad Hanz Mirck op samen met Bart Droog en Thomas Verbogt, (en terzijde..) ik droeg een iets grotere bril dan zijn voorganger, wel weer (bijna) rond, iets ander kleurtje. Omdat de bundel voor een stuk in Boxtel speelt, was daar ook een optreden. Ineke Platel, met wie ik correspondeerde, had een gesprek met me.

Niet onvermeld mag blijven, dat ik vanaf dat jaar lid werd van de Werkgroep Literaire Bakens Nijmegen, verantwoordelijk voor het aanbrengen van literaire teksten in de openbare ruimte van Nijmegen.

MOEDERVLEK

 In de spiegels blikt mijn zoon vooruit
en terug. Hem boeit zijn rug.
Het stempel dat daar drukt vloeit uit
tot in zijn schouder.

‘Groeit daar nou moeder-
haar?,’ vraagt hij, en later:
‘Wat heb ik eigenlijk van jou?’

Die bril misschien waardoor
hij scherper om kan zien.

Wat nauwelijks ontwaakt is,
hoe dat heimwee aanmaakt.

 (uit: Stapelen)

 

Het lange epische gedicht Dodemont verscheen tegelijkertijd met de uitreiking van de Karel de Groteprijs in de Stadsschouwburg in Nijmegen. Ik schreef het met in mijn achterhoofd Awater en Uur U van Nijhoff. Terzijde: ik was overgeschakeld op een nog lichtere bril met bruinig montuur om ietwat ovalen glazen. Ik had er ook eenzelfde naar kleur en vorm voorzetzonnebrilletje bij laten maken dat ik tot op heden gebruik al past dat niet goed om de bril die ik nu draag.

Dodemont is een bijzondere uitgave, verluchtigd door zeefdrukken van Wim Zurné en uitgebracht door BnM uitgevers in 2006. Ik was net benoemd tot stadsdichter en dat zou ik weten/merken: het schrijven in opdracht won het van ander (‘eigen’) werk. Ik leerde Nijmegen beter kennen, trad veel op, het was een boeiende tijd. Ik schreef zo’n zestien gedichten die in de breedste zin betrekking hebben op Nijmegen. 

De driejaarlijkse Karel de Groteprijs voor mijn oeuvre deed me goed. Harrie ter Balkt was mij voorgegaan. De receptie in de schouwburg ervoer ik als één grote reünie.


Reislust verscheen niet separaat maar was geïntegreerd in Ommezien, Gedichten 2008-1983.

waarin ook een groot aantal stadsgedichten was opgenomen. Het is niet niks als je tijdens je leven je Verzameld Werk presenteert, dus genoot ik van het feest en na afloop van de Frits Philips Band.

Terzijde: Ik droeg nog steeds het bruine beetje ovale brilletje.


Tussen de bundels door verscheen in 2012 in Boxtel  Zo lief soms nog, een leporello met een beperkt aantal gedichten, fraai uitgegeven.

 

ZO LIEF SOMS NOG

Ik heb je nog zo lief soms
dat ik je zou willen bijten
met mijn valse tanden, dat ik
je zonder bril nog eens zou
willen zien als toen je uit de
verte naar me toe kwam dansen,
ik heb je nog zo lief soms
dat ik je naar zee zou willen
dragen met mijn krachteloze
armen, waar we onze bibberende
lijven in elkaar zouden kunnen
haken en de branding ons op
zou tillen alsof we - weet je nog? -
die godenkinderen waren.  
Zo lief heb ik je soms nog.

(uit: Zo lief soms nog)

 

Ook in 2012 neemt het Vlaams Cultureel Kwartier waarvoor ik vanaf het ontstaan onder meer poëzie in het programma De Mansarde behartigde, afscheid van het Arsenaal. Ik zal even daarna vaarwel zwaaien. Inmiddels is het opgeheven. Gelukkig blijft het Poëziecentrum Nederland wel bestaan, waarvan het ontstaan een beetje aan mij te danken valt. Ik houd wegens de invloed van Corona mijn hart vast voor alles wat nu nog met cultuur te maken heeft.


Paren, in alle opzichten erotisch maar de tegenhanger van Lippendienst, trok wel aandacht maar had (gelukkig) niet de journalistieke nasleep van het bundeltje van Stella Napels. Terzijde: ik droeg nog altijd het bruine brilletje. Dat jaar (2013) zou ik scheiden van Ria. In 2015 zou Anne in mijn leven treden.

 

TAFELTJE DEK JE

Na onze eerste snee met boter, katenspek,
gebakken ei - het druipt van onze monden, ik sta
op het punt een krentenbol met kaas te beleggen -
ontvouwt zich haar ochtendjas. Een wijsvinger
brengt een lik marmelade naar een tepel terwijl zij
mij over haar leesbril schouwt.

Even later liggen haar billen op het nieuws van de dag
en hakkelt ze haar liefste woorden tussen stroop en
pindakaas terwijl ik haar opvreet. Ezeltje strek je!

(uit: Paren)

 

Op 13 mei 2014 werd ik Ridder in de Orde van Oranje Nassau wegens mijn verdienste voor de letteren in het algemeen en voor de promotie van de poëzie in Nijmegen in het bijzonder.

Voor het eerst gaf ik op 24 oktober 2014 in eigen beheer een bundel uit: herinnering aan de trouwdag van mijn ouders aan wie ik Zag je onderweg het koren staan? opdroeg, een chronologisch gerangschikte serie oudergedichten uit mijn eerdere bundels. Het was een co-productie met kunstenaar Ton Verstraten die bij mijn gedichten niet alleen bijzondere kleurprenten afdrukte maar er ook nog een expositie in het protestantse kerkje in Boxtel aan wijdde. De toeloop was enorm, de bundel beleefde een tweede druk. Nog steeds droeg ik de ovalen bruine bril met - waarnodig -voorzetzonnebrilletje. Dit terzijde. Hoewel?


Vrij Val ( De Contrabas 2015) is een bloemlezing uit mijn gedichten, gekozen door Chrétien Breukers. Over zijn inleiding en selectie niets dan goeds, maar de vormgeving en nasleep waren allesbehalve in orde.

In 2016 stelde ik Ik raak je aan samen, een van een inleiding voorzien nagenoeg compleet overzicht van het dichtwerk van Wam de Moor die het jaar daarvoor was overleden. Dit voorjaar zal van mijn hand zijn aan hem gewijd zogenaamd Levensbericht verschijnen, een biografische schets in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letteren.


Gebroken wit (AP), mijn laatste bundel tot nu toe, verscheen 5 jaar na Paren. Auteur Heidi Koren trad op bij de presentatie, zij was degene die me met Anne in contact had gebracht, me bovendien het jaar daarvóór grondig had bevraagd in het voormalige O’42 waar mijn schrijverij begonnen was.  Nu interviewde me publiciste Riny Jans, die doende was met het schrijven van Intiem Bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning dat in 2019 het licht zou zien, gekoppeld aan de publicatie van Victor Vroomkoning,Tachtig, zijn mooiste gedichten (AP).

Gebroken wit werd goed ontvangen op een enkele zure kritiek na: herhaling van zetten. Ja, als je mijn werk kent, is dat laatste zeker waar. Ik duid dat positief: je herkent me ogenblikkelijk!

 

ZIE ONS AAN

Zie mij zitten met vijf melige appels
en twee beurse bananen. Mijn bril rust naast
het lint dat uit een goudomrand missaal over de tafel rafelt.
Drie sansevieria’s versterven op de vensterbank
tegen de achtergrond van een slome sloot.

Het is half vier, wijst de art-decoklok op de kast
waarin het twaalfdelig Vlaams servies uit mijn jeugd
in eeuwig verband staat opgesteld. De zondagen tussen
mijn ouders herleven, moeder hakend, vader soezend,
uit de distributieradio klinkt belcanto. Amen.

(uit: Gebroken wit)

 

PROEVE

- Luister eens naar me, ga zitten, zet je bril
  af en kijk me recht in de ogen. Wat zie je?
Wat ik zie? Waar moet ik op letten,
waar moet ik naar kijken?
- Naar mij, in mijn ogen.
Is er iets met je ogen?
- Nee, er is niets met die van mij.
Hm?
- Zeg eens zonder te knipperen
  dat je van me houdt.
Hoezo?
- Gewoon zeggen dat je van me houdt.
Tuurlijk doe ik dat.
- Recht in mijn ogen, zei ik.
Ik geef zielsveel om je.
- Je knippert.
Ik kan mijn ogen niet zolang open houden.
- Ik vraag vijf seconden van je, vijf seconden
voor de waarheid.
Geloof je me niet?
- Niet zolang je knippert.
Wat maakt dat nu uit of ik knipper?
- Een leven
Een leven? Van wie?
- Van wie denk je?

(uit: Gebroken wit)

 

(ZELF)PORTRET 

leest de ochtendkrant van de dag ervoor, zoekt de bril
die hij op heeft, vindt suikerpot in koelkast, zegt nog
‘merci’, praat hardop over vroeger tegen zichzelf,
neuriet vergeten kinderliedjes, schrikt van elke bel,
knikkebolt tijdens de visite, kijkt opwaaiende rokjes
na en knippert dan tranen weg en zie zijn adamsappel,
verontschuldigt zich bij het verlaten van het dames-
toilet, leeft in pakken en onder de hoeden van zijn
dode vader, zegt oma tegen zijn vrouw, rekent uit
het hoofd, krijgt een lift van de trap, noemt De Dood
bij zijn voornaam, zoekt zijn auto terwijl hij met de
fiets is, komt thuis en ontdekt dat hij niet alleen leeft

(uit: Gebroken wit)

 

STILLS

Terwijl hij koffie schenkt en zij in de zon
binnen zijn gezichtsveld treedt, knippert
hij achter zijn zonnebril, om als in stills
beeldje voor beeldje van haar te vangen.

Zijn hand staat stil boven haar kopje,
zijn adem stokt, de tijd moet even
hier en nu opdat zij samenvalt
met eendere beelden van eerdere
vrouwen die hem in de ochtend velden.

(uit: Gebroken wit)

Op 6 oktober 2018 werd ik 80. Mijn tweelingzus zou dat ook geworden zijn maar stierf enkele weken ervoor. Je begrijpt dat ik er bij de goedbedoelde laudate die mij in het Poëziecentrum ten deel viel verweesd bijzat. Het Liber Amicorum dat door Wim van Til (te) gauw in elkaar was gezet, deed me niettemin goed.

Ten slotte verscheen dus Victor Vroomkoning,Tachtig, zijn mooiste gedichten (AP) in combinatie met Intiem bestaan (Flanor 2019). Een dubbele presentatie en ook nog eens tweemaal gepresenteerd: eerst in Boxtel en daarna in Nijmegen. Er werden mooie dingen gezegd, en weer ervoer ik grote dankbaarheid. Zelfs Piet Gerbrandy was mild in zijn beschouwing.

Ik kreeg onlangs het verzoek, uit te leggen wat ik onder het woord ‘mooi ‘versta. Daar gaan we een fijn filosofisch essay aan wijden, vrees ik. Nu zeg ik tegen ieder die dit leest: het is mooi geweest!


Misschien dat men na lezing de femenologie van de bril in mijn poëzie kunt duiden. Ik kan wel wat bedenken in het algemeen: in glazen weerspiegelt zich de wereld, in monturen (cryptootje) de tijd, daarachter liggen de ogen als spiegels van de ziel. Maar of je daarmee de dichter van bovenstaande verzen doorgrondt, laat ik aan anderen over.


Het is morgen Pasen, kom laten we elkaar omhelzen, vaccin tegen Corona!

 

VIRTUEEL OMHELZEN

Het was een uitnodiging als zovele
geweest. Bij het binnenkomen overzag
je de enorme woonkamer, het terras
dat afliep naar het gazon waarop
een honderdtal gasten in groepjes
bijeen was. Je omhelsde de jubilaris
en zijn vrouw, hun kinderen, vrienden.
Je voelde een aangename prikkeling
door je heen gaan telkens wanneer
je de armen om hen heen sloeg,
je hun wangen, hun mond beroerde.

En je kreeg er behoefte aan dit te
bestendigen. Bij je vroegtijdig
vertrek omhelsde je behalve de
feesteling en zijn vrouw ieder die
er stond en zat en lag en je kuste
dat het een lust was groot en klein,
jong en oud, proefde allerlei variaties.
Opgetogen vertrok je

om even later terug te keren en opnieuw
iedereen vol overgave te omhelzen.

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon