De horizon van Mathilde Lippens

De horizon van Maria Mathilda (Til) Lippens, vluchtelinge uit WO. I
De invloed van dat gegeven op mijn werk, rechtstreeks of indirect.

Mijn moeder is geboren op 28 april 1902 in de Rantstraat, Borgerhout te Antwerpen en gestorven op 14 december 1997 in Huize Simeonshof te Boxtel. Haar ouders zijn:
Frans Lippens  (schrijnwerker/aannemer)  †46 jr. x  Maria de Keulaerde  (huisvrouw) † 57 jr.
Zij hadden 10 kinderen (o. a. Miel, Gusta, Virgenie, roepnaam Nieke)
Mathilde doorliep de Lagere School in de Kongostraat te Borgerhout.

Haar eerste oorlog etc.
Op  amper 13- jarige leeftijd is zij als vluchtelinge samen met zus Gusta en broer Miel via het zgn Kindercomité (-hulp) op 2 mei 1915 naar Nederland gekomen. Zij landde bij het echtpaar
Antoon van der Hagen en Adriana van de Ven in het Brabantse Boxtel, die daar een bakkerij hadden. Hoewel zij haar pleegouders waren, zou Til hen altijd ome Toon en tante Jana blijven noemen. Zij kreeg les bij de Witte Zusters. Na de oorlog ging zij terug naar Antwerpen maar keerde daarna spoedig weer terug naar Boxtel.
Til deed huishoudelijk werk, hielp in de bakkerij en bracht brood rond. Toen zij 21 was, trad zij in bij de Witte Zusters te Esch. Zij reisde als postulante naar Algiers, maar keerde snel terug wegens te weinig roeping en last van de hitte.
De zaak liep goed zeker nadat zich een 18- jarige jongeman aandiende: Wout Waltherus Jozef van de Laar ( * Velddriel 7 maart 1908,  † Boxtel 23 november 1998). Hij had evenals zijn twee broers op het Klein Seminarie in Langeweg bij de kapucijnen geleerd, maar haakte evenals Til wegens te weinig roeping snel af en bleef thuis wonen tot zijn veertiende. Zijn broers zouden tot kapucijn worden gewijd [Broer Fons zou als aalmoezenier naar Indië emigreren en daar de Indonesische nationaliteit aannemen ].

In Boxtel arriveerde Wout als kok en brood- en banketbakker in opleiding.
Evenals de ouders van Til stierven ook die van Wout vroeg. Zij kregen kennis aan elkaar, wat tot gevolg had dat Wout niet langer bij (omeke) Van der Hagen mocht inwonen.  Hij volgde een opleiding tot kok in Tilburg en was bakkersknecht in Oirschot en Waalwijk. Hij ging in militaire dienst toen hij 21 jaar was.  Ze trouwden op 24 oktober 1933, Til was 31 jaar en Wout 25. Op 20 juni 1934 namen zij de zaak over. Tante stierf in 1936 en omeke zou nog tot 1953 bij hen inwonen totdat hij zijn intrek nam bij een door nonnen geleid bejaardenhuis. In 1940 werd Til enige erfgenaam.
Twee jaar daarvoor, op 6 oktober 1938 was de tweeling Jeanne en Walter geboren, na een door de kapelaan aangeraden noveen, doordat een jaar daarvoor een zoontje direct na de geboorte gestorven was. Wout, die toen (dertig jaar oud) gemobiliseerd was, werd voor de aanstaande baring uit het leger ontslagen om de zaak draaiende te houden.

Ook Miel, de broer van Til, keerde terug naar Antwerpen, daarna ook weer terug in Boxtel. Daar vatte hij in 1926 liefde op voor een Duitse wees die op 10 jarige leeftijd als vluchtelinge naar Boxtel was gekomen en na de oorlog daar gebleven was: Louise Eichenschulte uit Schermbeck evenals Til en Miel een kind uit een gezin met 10 kinderen. Zij werkte als poetsmeisje bij Miel in de buurt. Zij trouwden en kregen drie kinderen: Staf, Tony en Nieke. De familie Lippens was daar niet blij mee, de kinderen werden als ‘moffenjongen’ aan de kant geschoven. Het contact met de Lippensen bekoelde behalve met dat van Til, Wout en hun kinderen en met Virgenie, zelf kinderloos, en haar man Sjef Adriaensens . Toen Miel al vroeg overleed nam Virgenie Nieke in huis en de beide jongens werden kind aan huis in Boxtel bij Wout en Til waar ze met tussenpozen (soms lange tijd ) logeerden. Wout bracht Nieke op haar trouwdag naar het altaar. De band tussen deze gezinnen zou blijven tot en met de nazaten.

Haar tweede oorlog etc.
In 1941 werden Duitse soldaten bij de familie Van de Laar ingekwartierd maar tevens kwam een onderduiker inwonen, Martin Nobelen, die  er ’s nachts op uitging om verzetswerk te plegen. Overdag stond hij met een kiel en bakkersmuts in de bakkerij knecht te spelen. Dat was geen eenvoudige zaak. Tijdens oorlogstijd en erna bezocht moeder Til haar zus Virgenie in Antwerpen, de kinderen mochten mee, ook om bij Essen smokkelwaar over de grens te brengen: heen met boter en zout, terug met fietsbanden en sigaretten. Vader bleef thuis in de bakkerij. [ Ik schreef er een vers over: Grenservaring zie hieronder]
Die oorlogstijd kreeg een ander aanzien toen Operatie Market- Garden aanbrak. Boxtel lag dan wel niet op de corridor van de geallieerden die vanuit België naar Arnhem leidde, maar in de lucht was het vanaf 17 september ’44 zeer onrustig. Een enorme vloot transportvliegtuigen met hun gliders vloog over in de richting van de Duitse grens. Sommige gliders kwamen vroegtijdig naar beneden in bezet gebied. Een van deze kwam onder leiding van Flight Officer Arthur F. Moss van de 82ste Airborne Division op 23 september neer op anderhalve kilometer van de Boxtelse grens. [Ver na de oorlog  ontdekte ik dat de glider van Arthur Moss had moeten landen op een steenworp van de plek waar ik in de jaren zeventig in Groesbeek woonde, en waar ik Circuit des Souvenirs schreef, een liefdesverhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog, doorspekt met termen uit het militaire jargon ]
Al met al kwamen 106 geallieerden, voornamelijk van de Britse 1ste en de Amerikaanse 82ste en 101ste Airborne Division, in bezet gebied terecht en moesten zich daar schuil houden. Het Boxtelse verzet nam die taak op zich. Men vond in de buurt van de Roond, aan de rand van de Kampina, nabij de Huisvennen een geschikte plek, bijna acht kilometer van Boxtel. Een groot probleem was de voedselvoorziening. Nu wilde het geval dat vlakbij in de Kruisstraat de dames Van Hoof woonden – bevriend met het gezin Van de Laar - bij wie de Jood Louis Katan was ondergedoken, een belangrijke man die onder de schuilnaam ‘Fransen’ in het verzet actief was. Begin 1944 kreeg hij een belangrijke rol in de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers ( de  LO). Hij werd districtsvertegen -woordiger van de LO voor Boxtel, Liempde en Esch. Bovendien wist hij in september en oktober ’44 officiële benoemingen te bemachtigen tot koerier van het Rode Kruis, hulpkoerier bij de voedselvoorziening en lid van de Luchtbeschermingsdienst. Dat gaf hem alibi’s om zich vrij te bewegen. Hij vroeg mijn ouders de Airborne- militairen dagelijks van brood te voorzien. Mijn vader twijfelde maar mijn moeder allerminst en zo ging elke dag via slinkse wegen en met behulp van een jongetje van dertien achter een duwkar en een verzetsman met melkbussen een grote lading op transport van de bakkerij naar de verre militairen. Het bleef een riskante zaak maar die liep goed af.
Op 24 oktober, de herdenking van hun trouwdag zaten mijn ouders met ons in de kelder, wachtend op het aangekondigde laten springen van de Zwaanse Brug, op een steenworp afstand van ons huis. Het dak werd aan flarden geschoten, maar de Duitsers namen de benen. En tot onze grote vreugde stonden daar de geallieerden voor de deur die vanuit de Huisvennen Boxtel bevrijdden. Arthur Moss kwam mijn ouders persoonlijk bedanken voor hun bijdrage aan het dagelijks rantsoen in de Kampina. Dat contact zou tot ver na de oorlog bestaan. Mijn vader ontving voor zijn hulp twee awards van respectievelijk Dwight D. Eisenhower, namens de Geallieerden en van de dienstdoende Air Chief Marshal van de British Commonwealth of Nations, James Gavin.

In allerlei literatuur is deze episode uitvoerig belicht, er zijn documentaires over gemaakt en er is een verzetsmonument geplaatst vlakbij de plek waar de Airborne militairen zes weken in hun schuilplaats verbleven. Op dat monument staat onder anderen de naam van Wout van de Laar vermeld, alsmede de naam van Louis Katan. Jaren later voegde ik onder mijn pseudoniem Victor Vroomkoning een gedicht toe, waarbij nu ook mijn moeder werd geëerd, die zich volgens de toenmalige onderduiker Martin dapperder gedragen had dan mijn vader, waarschijnlijk ingegeven door de overweging dat zij als voormalig vluchtelinge en overlevende van de Eerste Wereldoorlog iets terug moest doen aan de bevrijders in de Tweede Wereldoorlog:


Ik was geen held. Als een dief in de nacht
ging ik te werk, als een mol zocht ik mijn
weg. Een naam had ik noch een gezicht
en wat ik deed moest uitgewist. Ik was niet
meer dan een monddood mens die zijn hart
liet schreeuwen tegen een onmenselijke staat.
Ik was geen held, maar laat me in het open-
baar bestaan, me delen in de vrijheid van de
grond die mij zo onvervreemdbaar lief was.


ter nagedachtenis van hen die zich verzetten tegen de bezetter onder anderen mijn ouders Wout en Til van de Laar

(onthuld op 23 oktober 2011)

Elk jaar werd/wordt bij het monument op de derde zaterdag van oktober, dus op of rond 24 oktober deze episode herdacht en tevens de vrijheid van Boxtel gevierd. Daar ontmoetten mijn tweelingzus Jeanne en ik ook de dochter van Louis Katan en de kinderen van de mensen die toentertijd in het verzet zaten. Als dichter was ik geregeld gast (spreker) bij de jaarlijkse herdenking in de Kampina. In mijn tuin hangt de voormalige stalen plaquette waarop mijn vaders naam prijkt. Nadat Wout en Til waren overleden, vierden Jeanne en ik hun trouwdag, tegelijk met de bevrijding van Boxtel.  Dat leverde mij de stof op tot het volgende gedicht:

Boxtel , Bevrijdingsdag

Zes ben je ’s morgens in de kelder
waar je ouders hun trouwdag vieren.
De Zwaanse Brug springt de hemel in
hun dak.’s Middags krijg je kauwgom
op de markt van de yankees
die stiekem leefden op vaders brood.

Zestig jaar later: vaders naam
uit respect en als eerbetoon
in steen vereeuwigd voor
ondergrondse trouw.

De 24ste van wijnmaand:
dag waarop je ouders zich verbonden,
dag waarop ze werden bevrijd,
zegge en schrijve: zegen en zege.

Behalve de viering van de bevrijding van Boxtel rond 24 oktober in de Kampina vindt op 4 mei de jaarlijkse Dodenherdenking plaats in de Sint Petrus Basiliek en bij het monument in het nabijgelegen Processiepark. Ik hield op 4 mei 2016 twee toespraken. In een daarvan komt de broer van mijn vader, heeroom Fons, ter sprake. 

“In 1938, het jaar dat ik geboren werd, vertrok de broer van mijn vader als missionaris naar Indië. Hij maakte dagboekaantekeningen, schreef gedichten en impressies. Toen het Nederlands leger eind 1945, begin 1946 in Indië aankwam, werd hij aalmoezenier en verbleef hij als kapitein onder de militairen. Van 1946 tot in 1950 was hij geestelijk herder, droeg missen op en was biechtvader. Wij luisterden op de distributieradio naar de uitzendingen voor ‘onze jongens’ in Indië, die streden voor het behoud van die verre kolonie. De begintune van die uitzendingen, een gedeelte uit Marching through Georgia, marsmuziek van Henry Clay Work, ken ik nog uit mijn hoofd. Maar van wat zich daar precies afspeelde, kon ik me geen voorstelling maken, ook mijn ouders niet. Hoewel mijn heeroom een gedisciplineerd brievenschrijver was, uit die jaren is geen letter overgeleverd. Hoorde hij als biechtvader wat er werkelijk gebeurde daar? En kon hij daar niet over schrijven, of verscheurde hij zijn aantekeningen wegens het biechtgeheim of omdat hij wat hij hoorde te verschrikkelijk was om mee te delen? Hij schreef wel over het Jappenkamp waarin hij drie jaar opgesloten zat. Ik heb hem, toen ik ouder werd, nooit gevraagd naar zijn jaren tussen de Nederlandse militairen. Zelf heeft hij daarover nauwelijks iets losgelaten.

In januari 1950 - de oorlog is dan voorbij en is hij weer missionaris -  schrijft hij dit gedicht:

De soldaat

Er staat een mens te soezen
in het witste wit
van zon en muur.

Een smalle malle streep,
de schaduw van ’t geweer,
valt op zijn soldatenpak.

Hij rekt zich uit aan zijn geweer
en spuwt de klefheid
uit zijn tanden.
Hij stampt zijn lome voeten
en vloekt volhardend
op zijn spijkerschoenen,
zijn pak en zijn sergeanten,
de zon, de witte hitte,
de vliegen en ook
op zijn geweer.

En in 1952 schrijft hij het volgende gedicht in de Emmahaven van Padang.

De oorlog

Wat rest ons nog van oorlog
en kanonnen.
De brede baai ligt overvol
en kokhalst zonder einde
haar gorig schuim
naar onverteerbaar staal
en zwarte roest van rompen.

Daar ligt reeds jaar en dag
een scheepsromp lui en vadsig
de roestige rechterbil omhoog.
De schoorsteen strekt zijn dode hals
als een laaggericht kanon
op een of ander doelwit
achter het schuim en achter het bos
en achter de horizon.
De oorlog schiet kannonen leeg
op schim en horizon…

In de dagboeken van militairen die daar dienden, in de brieven die zij bijna zonder uitzondering naar het thuisfront schreven, wordt veel verzwegen. De schrijvers houden rekening met gevoelens ‘thuis’: ze willen het thuisfront niet ongerust maken met mededelingen over gevaren, hun eigen gevoelens en gedrag, misstanden. Pas later, niet eens lang geleden, is duidelijk geworden wat voor een onvergetelijke indruk dat verre land gemaakt heeft, tegelijk wat voor een traumatische ervaring die oorlog is geweest.

Later stichtte mijn heeroom een seminarie op Sumatra, liet hij zich nationaliseren  en zal hij ongetwijfeld zo zijn gedachten gehad hebben over wat ons leger daar heeft uitgevoerd.”

Mijn vader had een sierlijk handschrift, was secretaris van het bakkersgilde in Boxtel, mijn heeroom Fons schreef gedichten en preken. Hij schreef ook brieven naar mij, altijd met de aansporing in hemelsnaam te gaan studeren, want tot wanhoop van mijn moeder liet ik dat na op het Sint JorisCollege in Eindhoven. Ik wil maar zeggen: mijn dichterschap heb ik niet geheel van vreemden.

[ terzijde: mijn moeder had groot ontzag voor de beide heerbroers van mijn vader, Majella en Bernardinus, vooral voor de laatste die in Indonesië een seminarie zou stichten ]

Ik zou nog ettelijke gedichten schrijven die met het oorlogsgebeuren van doen hebben, onder andere Sintels:  een vers over mijn zus, gesitueerd net na het einde van de oorlog. Het is een geheel fictieve setting. Er zijn twee versies ontstaan:

Sintels

De oorlog is geweest. Vader bakt
nog brood voor Canadezen, knechten
sjouwen hout naar binnen. Ik lig half
kreupel op de bank met om een
knie een lap van linnen die moeder
uit een laken heeft gescheurd.

Het is op slag van twaalven. De soep is
afgeruimd, de kom met jus-uit-vlees
staat dampend op het kleed, als daar
mijn zus als vrouw te huilen zit om,
zegt ze, heimwee in haar buik.

Terwijl vader ons ontvlucht
vraagt moeder hoe het is gebeurd.
Mijn knie vol sintels van een valpartij
vergaat van vuur, ik van pijn.

Sintels

Het zal net na de oorlog zijn geweest.
Vader bakte brood voor Canadezen,
knechten sjouwden hout naar binnen.
Ik lag half kreupel op de canapé
met om een knie een lap van linnen
die moeder uit een laken had gescheurd.

Het is op slag van twaalven,
de soep is afgeruimd,
de kom met jus-uit-vlees
staat dampend op het kleed
als daar mijn zus als vrouw
te huilen zit. Ze heeft, zegt ze,
zo’n heimwee in haar buik.

Terwijl vader hoognodig naar
zijn oven moet, vraagt moeder
hoe het is gebeurd.

Mijn knie vol sintels van een val-
partij vergaat van vuur, ik van pijn.

Een ander gedicht , Grenservaring, is gebaseerd op een van de reisjes naar Antwerpen waarbij mijn moeder mijn zus en ik waar smokkelden heen en terug ,en in Essen (soms) gefouilleerd werden.

Grenservaring

Moeder fietst ons naar de grens,
schrijlings zit ik achterop.
Zij wiegt mijn handen aan haar
heupen in een lome trapcadans.
Door de voering van haar zakken
voel ik de banden om haar heen.
Of ik het ook zo warm heb?
Ná de grens wordt het eerst zomer
heeft vader ons bezworen.

Bij de overgang verlies ik haar.
Men zegt, ze moet maar even mee.
Omringd door lagen rubber krijg
ik het benauwd. Afgeslankt komt ze
tevoorschijn, te vroeg bevrijd van
wat zij droeg. Ik moet me redden
op een zadel dat te hoog staat.

Ik schreef  in 1984 Circuit des souvenirs, een liefdesverhaal tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog, met veel beeldspraak ontsproten aan  het oorlogsbedrijf.
( opgenomen in “Helias Achterna”, Nijmegen, leve(n)de letteren!, red. M J Reinen en M. van Kempen, uitg. Dekker van de Vegt, Nijmegen 1984)

In 2006 schreef ik het lange epische gedicht Dodemont: een soldaat van die naam zet voet aan de oever van de Waal in Nijmegen. Hij staat voor de Onbekende Soldaat in alle oorlogen.

Bloed kruipt waar het niet kan gaan, zo kwam ik met zijn gedichten terecht bij Uitgeverij Manteau in Antwerpen waar ik  twee bundels uitgaf : Echo van een echo (1990) en Oud Zeer ( 1993 ) waarin een gedicht dat in Antwerpen speelt: Twaalf

Twaalf


Dat het in Antwerpen gebeurt waar
moeder twaalf is geweest als ze
uit de oorlog naar de jongen vlucht
die zij mijn vader maakt in Holland.

’s Morgens dwalend tussen de vrouwen
die Masereel uit hout sneed, ’s middags
ezelsoren draaiend aan een jonge dichteres,
vind ik haar ’s avonds onder vrienden

onbevangen in mijn schoot, veulen van
een vrouw. Ik haal adem in haar manen.
Zij danst de halve nacht voor mij, laat

de meisjes zien die ik begeerde, wekt
het kind in mij dat met zijn moeder
wilde wat zijn vader met haar deed.

[ voor gedichten uit mijn debuutbundels ‘De einders tegemoet’/ ‘De laatste dingen’ ontving ik de Pablo Nerudaprijs van het Frans Masereelfonds]

De oorlog (evenals het wielrennen) zou gestaag in mijn leven blijven doorklinken. Ik schreef daarover, las daarover, en sprak daarover.  

Omaha Beach,  American Cemetery  [6 juni l994]

Hier liggen ze in strak gelid,
ze kwamen, zagen, vielen
niet zozeer omdat ze streden
meer doordat de nacht geen slaap
verdroeg, de dag te vroeg in lichter
laaie stond, de vloed te ver,
het strand te vol, het land te bars
bleek en zijzelf  - zeeziek, bang,
wanhopig moedig ontscheept
van die zij minden - weinig anders
konden dan doorweekt
de lopen tegemoet.

Hier zal je zoon maar wezen of
je man of hij die dat zou worden.
Een kruis of negenduizend wil
dat je niet vergeet hoe anoniem
hij is gaan leven.

Het gedicht werd op 6 juni ’94 (50 jaar na de invasie) in De Gelderlander opgenomen.

En uiteraard bleef/blijf ik alert waar het vluchtelingen betreft:

In 2005 verscheen een kleine bundel met gedichten en foto’s van de Stichting Gast:

“Deze bundel met werk van de fotografen Taco Hidde Bakker en Theodora Kotsi en een tiental dichters werd op Bevrijdingsdag 5 mei 2005 gepresenteerd in de Foyer Mariënburg te Nijmegen. Vanaf maart hingen daar 20 foto’s van in Nijmegen wonende vluchtelingen en ontheemden, van wie Nijmegenaren nauwelijks het bestaan wisten. Ze werden geportretteerd in hun verblijfplaats en zijn voornamelijk uit Armenië afkomstig. Velen werden vervolgd wegens hun geloof.
Zij leven geïsoleerd en vaak in kleine kamertjes of afbraakpanden. Ze zijn uitgeprocedeerd en krijgen geen steun meer van de overheid. Stichting Gast helpt de vluchtelingen aan onderdak, leefgeld, medische hulp en juridische bijstand.
In deze bundel zijn tien foto’s van de expositie samengebracht bij tien gedichten van Nijmeegse dichters - onder wie HH. ter Balkt en Victor Vroomkoning -  en enkele vluchtelingen zelf onder wie Qader Shafiq, die in 2020 Nijmegenaar van het jaar en Amal Karam die van 2016 -2019  stadsdichter van Nijmegen zou zijn.”

Ik schreef het gedicht Bidprentje bij een foto van Theodora Kotsi waarop  het Armeense gezin Hovanesj (de moeder is Azerbeidjaanse) in een aanleunwoninkje in Neerbosch- Oost treurig voor zich uitstaart.

Bidprentje

Wij dragen een rouwrand, wij zijn ontkomen
aan de schrik van ons vaderland.
Onze kelen doen pijn van het zwijgen,
van de nieuwe taal onze oren.

Wij blijven bijeen want buiten ons
bestaan wij niet. Wij zijn een gat
in de tijd, drie stille levens die tegen
het rumoer van vreemde buren aanleunen.

Wij oefenen het gezicht van de aardappeleter.
Morgen leren wij fietsen in het land
van Van Gogh. Als er een regenboog
staat, klimmen wij misschien de hemel in.
voot onterpretatie gedicht:

(Van Gogh: 2 nov 2004 gedood )

In het verlengstuk daarvan vindt op 6 juni ( = herdenking D.Day) de eerste maandag van de maand juni 2005, een manifestatie plaats die om twaalf uur niet in alleen in Nijmegen maar in heel het land uitmondt in een zogenaamd Vluchtalarm, een verwijzing naar het luchtalarm in de oorlog. Het desbetreffende manifest dat later wordt aangeboden aan de gemeentelijke overheid, is een bede om humaan asielbeleid van de overheid. Op de markt werden 350 rozen uitgedeeld.
Dichters, kunstenaars, muzikanten en organisaties pleitten voor een breed pardon voor het verlenen van een officiële status aan uitgeprocedeerde asielzoekers. De dichters die meewerkten aan Een koud paradijs, treden nu op de markt op en lezen uit eigen werk en dat van anderen.  Ik lees onder andere gedichten ook Bidprentje.

De korte instructie luidde: “Poëtisch Protest te Nijmegen , 6 juni 2005. Actie Vluchtalarm, uitdelen van 350 rozen, Luchtalarm om 12 uur. Protest tegen vlichte;lingenbeleid van de regering. Roemeens zigeunerorkest, Stichting Gast. Verantwoordelijk minister: Rita Verdonk. Gemeente Nijmegen krijgt een groeiend aantal vluchtelingen die vanuit het uitzetcentrum in Ter Apel op straat worden gezet zonder enige opvang.”

Op 17 november 2018 las ik Bidprentje nog eens bij gelegenheid van de presentatie van het Jaarboek 2018  - gewijd aan Vluchtelingen in de stad - van historische vereniging Numaga te Nijmegen. Vluchtelingen in de stad, Numaga, Jaarboek 2018, uitgeverij Van Tilt.

Dit boek werd ten doop gehouden in De Lindenberg te Nijmegen op 17 november 2019. Ik las drie gedichten en leidde die in: ‘Bidprentje’, “Joodse Begraafplaats Beth Chaim’, ‘Jonkerbos War Cemetery 1939-1945’, alle drie opgenomen in ‘Ommezien’ (2008).
mathilda_lippens_1.jpg
Op zondag 21 november 2021 vond in Galerie Wintersoord te Nijmegen een poëziemiddag rond het werk van voormalig Nijmeegs stadsdichter Amal Karam plaats tussen de werken van Oussama Diab die daar exposeerde. Beiden, Karam - dichter - en Diab - beeldend kunstenaar - zijn vluchtelingen die zich in Nijmegen hebben gevestigd, en met wie ik contact heb. Ik koos uit haar oeuvre die verzen die raakten aan het werk van Diab. Ik sloot af met een terugblik op de manifestatie Vluchtalarm! en mijn eigen rol daarin. Tenslotte las ik Bidprentje weer voor.

In mijn functie als stadsdichter schreef ik ook een aantal aan de oorlog relateerde gedichten:

Langenhuijsen  & Van Wezel

Zie ze aan de handkar op 26 negen vierenveertig,
Langenhuijsen en Van Wezel. Hun missie zit erop,
klus waarvoor ze uit hun dagelijks bedrijf geweken
zijn. Ze hebben juist de villa oorlogvrij gemaakt
waarin een Dobbelmann ter wereld moet.

Ze loeren scheef naar de manoeuvres in de lucht
waar hakenkruis en ster het ruim betwisten. Nog even
want ze halen Dobbelmann niet meer, hun zeepheer
in Nijmegen, bevrijde frontstad sinds een dag of zes.

Halverwege wordt hun levensduur bepaald, hun lijf
aan flarden in de St.-Annastraat waar men ze naar
binnen raapt op nr.115. Scherven brengen ongeluk.
Hun werk zal ijdel blijken wanneer het kind gehaald
wordt in het ziekenhuis waarin zij werden afgelegd even levenloos als zij.

Dit gedicht is geschreven n.a.v. een gebeurtenis op 26 september 1944 in het net bevrijde Nijmegen; het gedicht werd door fotografe Andrea Stultiens vormgegeven en door de gemeente Nijmegen uitgegeven bij de toekenning van de Karel de Groteprijs aan Vroomkoning en de Alquinusprijs aan Stultiens op 30 oktober 2006.

Joodse Begraafplaats Beth Chaim

Omringd door wachttorengelijkende
bouwsels leven hier de afwezige doden.

Lees deze zerk achter een leeg graf:

Ter herinnering aan
mijn moeder Reintje Glaser-Sanders
mijn zuster Regina Kaatje Glaser
mijn zuster Kitty Glaser
mijn broer Jacob Johan Glaser
en zijn echtgenote Lilian Glaser-Ganz
allen in de jaren 1940-1945
omgekomen

Omgekomen: Joods understatement.
Waar en hoe
wordt aan de onvoorstelbaarheid
overgelaten.

Joodse dodenakkers zijn in de geest
niet-militaire oorlogsbegraafplaatsen
met in totaal ruim zes miljoen gesneuvelden.

4 mei: Jodenherdenking

Jonkerbosch War Cemetery 1939-1945

Aan gene zijde van het stadion dit amfitheater
met ruim zestienhonderd ligplaatsen sinds ’45
uitverkocht. De grasmat heet hier zoden omdat
dat rijmt op doden. De tuinman, manusje van
Hein, is er met zijn maat de regenmaker die
water uit de grond slaat om de planten, niet
om wat niet meer bestaat. Vier reuzenconiferen
houden de erewacht. Ze reiken naar de hals van
FiftyTwoDegrees, men spreekt hier Engels.

Een bronzen zwaard slaat een kruis over de
graven waarvan de witte stenen strak in het
gelid staan. Uniformer kan het niet in de dood
zijn alle rangen opgeheven. Eromheen wolken
rododendrons omwille van hun klank. Vlinders
twinkelen om buddleia’s, duiven zijn er voor
de symboliek. Op 26 juli ‘42 kwam een kist
met drie sergeanten neer, hun graf houdt ze
bijeen. Anderen liggen onbekend, niet Johannes
Leendert van der Swan, waarom rust hij in
deze vreemde bodem van zijn land?

Sommigen zijn in het open veld gebleven,
anderen kwamen onder eiken terecht, spreek-
woordelijke overlevers, weer anderen bij
kastanjebomen waarvan de vruchten straks
voor het oprapen als zij toen. Twee stenen
staan terzijde alsof de doden iets op hun
geweten hebben. Hun resten weet de tuinman
zijn hier zoekgeraakt onder schoenlappersplant,
vrouwenmantel, schildersverdriet. Hier en daar
een krans van papieren poppies, een lieve Britse
groet waarvan de echo zestig jaar moet over-
bruggen. Struikjes rozen voor de uit de vuren
hemel gevallen engelen.

Hoeveel moeders wenen nog om hoeveel
zonen in den knoop gebroken.
  -Their name liveth for evermore -

Ook schreef ik het volgende vers:

Reislust

Je reist, verlaat het eigene, ontwaart je vrees
voor het onvertrouwde. Alles is oefening
leren oude wijze Grieken. Kwestie van
zelfbeheersing, zo versta je.

Je hoeft er land noch deur voor uit, het vreemde
verschrikt het diepst nog in jezelf. Kwestie van
zelfkennis, zo begrijp je.

Je huivert als je over de allernaaste heen-
gebogen de ander ontmoet, jezelf verliest,
de kleine dood vindt.
Reizen is aanvaarden, elke tocht een oefening
voor je vaart naar het schimmenrijk, een door-
gronden van je angst voor de aan jou gelijke,
voor de uiteindelijke u.

‘Reislust’: is geschreven op verzoek van de Stichting Burgemeester Daleslezing t.g.v. de 10e editie van de lezing op 26 januari 2007 in het stadhuis van Nijmegen. is in het leven geroepen door COC Nijmegen, komt op voor de belangen van LHBTI’s, opgericht in 1946.Ik las daar <Thom de Graaff was net geïnstalleerd als burgervader, ik was ook vrij pas idem.

In 2008 schreef ik op verzoek:

Bourtange  ‘42

De zusjes Frank, zegt zij, Saartje Leeser,
Tineke Levie en de Braafjes. Ze waanden
zich veilig binnen de veste al lag die op de
grens met Duitsland en niet ver van Westerbork.
Het is de wind niet die haar ogen vochtig maakt
terwijl zij hen opdiept. Ze sliepen met hun ster
tot ze in 1942 in een bus geladen werden naar
waar ze eeuwen terug vandaan waren gevlucht.

Zij schommelt een ophaalbrug over in het dorp
waar de tijd is stilgezet in 1742, op het toppunt
van zijn kracht. De ster van de plattegrond verraadt
dat, de ster aan de gevel van de sjoel: de joden
die hier op een stille ochtend zijn vertrokken.
Je kunt slapen in de barakken waarin zij leefden.

Het gedicht Bourtange ‘42 is gepubliceerd in Groen Juweel Westerwolde, Impressies in beeld en taal (2008). Voor een goed begrip van de tekst: bij de entree staat: ‘Welkom in Bourtange in 1742’.

Bourtange ‘42: Verantwoording

Het gaat me in dit gedicht om de tegenstelling vesting - vervolging, om onveiligheid in een omgeving die juist veiligheid had moeten bieden: het ‘landschap’ van Bourtange, dat ogenschijnlijk vrede en rust en veiligheid uitstraalt, als ‘schuldig landschap’(Armando).

INHOUD

1. De namen uit regels 1 en 2 staan op de plaquette aan de zijgevel van de synagoge in Bourtange. Alle joden op twee na overleefden de oorlog niet. Zesenveertig werden er vergast.

2. zegt zij: tijdens mijn bezoek aan Bourtange sprak ik met een vrouw (zelf geen joodse)die in 1929 geboren werd, nu 80 is; zij kon zich de ochtend waarop haar vriendinnen en de andere joodse families werden opgehaald nog zeer scherp voor de geest halen; de ophaalbrug (regel 8) verwijst indirect daarna.

3. ze sliepen met hun ster: waanden zich er veilig

4. waar ze eeuwen terug vandaan waren gevlucht: de joden die zich vanaf het laatste kwart van de 17e eeuw in Bourtange vestigden, waren oorspronkelijk Asjkenazim, uit Midden- en Oosteuropa afkomstige joden met name uit Polen waar pogroms werden uitgevoerd; binnen de wallen van de vesting voelden ze zich veilig. Via Westerbork zouden hun nakomelingen eeuwen later weer naar Polen vervoerd worden om daar te worden vergast.

5. in het dorp waar de tijd is stilgezet in 1742: in Bourtange wordt de toerist verwelkomd met: ‘Welkom in Bourtange in 1742’. Men heeft het dorp gereconstrueerd naar de tijd waarin de vesting op haar sterkst was; de plattegrond laat dat zien: de vesting heeft de vorm van een vijfpuntige ster (de Davidsster heeft zes punten)

6. op het toppunt van verzet: het woord verzet is in de context dubbelzinnig

7. de ster aan de gevel van de sjoel: het magazijn voor de cavalerie werd de synagoge ( de joden noemen een synagoge een sjoel, jiddisch voor het Hoogduitse Schule) die in 1842 (let op het jaartal 42) officieel werd geopend; tegen de zijgevel van de sjoel is een plaquette met namen aangebracht met daarboven een Davidsster ( zie punt 1. hierboven)

8. Je kunt slapen in de barakken waarin zij leefden. De eerste joden woonden in de voormalige soldatenbarakken: de huidige toerist kan overnachten in de voormalige en gerestaureerde barakken; natuurlijk heb ik in deze laatste zin ook verwezen naar het feit dat de joden in concentratiekampen eveneens in barakken leefden; Je kunt slapen is tevens een verwijzing naar ze sliepen met hun ster (regel 6).

De titel zal duidelijk zijn: voor Bourtange was (17)42 een gloriejaar, voor de joden was (19)42 een rampjaar. Het gedicht is dus een kanttekening: de vesting wordt herdacht op het toppunt van haar kracht, maar twee eeuwen later werden hier de joden weggevoerd. Als je je dat maar realiseert als je er rondloopt, als je er overnacht.

VORM

Het gedicht valt uiteen in twee delen: de eerste strofe telt 8, de tweede 6 regels: samen 14 regels; je zou het een sonnet kunnen noemen. De eerste strofe gaat over het wegvoeren van de joden in 1942, de tweede over het gereconstrueerde krijgshaftige verleden van Bourtange in 1742.

Ik schreef een gedicht voor degenen die zich in het verzet tegen de bezetter te weer hadden gesteld, zowel in Nijmegen [ zie ook boven ] als in Boxtel.

(in Nijmegen, onthuld op 4 mei 2010, - ik werd die dag aan mijn knie geopereerd -)

[ zonder titel ]

Ik was geen held. Als een dief in de nacht
ging ik te werk, als een mol zocht ik mijn
weg. Een naam had ik noch een gezicht
en wat ik deed moest uitgewist. Ik was niet
meer dan een monddood mens die zijn hart
liet schreeuwen tegen een onmenselijke staat.

Ik was geen held, maar laat me in het open-
baar bestaan, me delen in de vrijheid van
de stad waarvoor ik heel mijn leven overhad.

(in Boxtel, onthuld op 23 oktober 2011)

[ zonder titel ]

Ik was geen held. Als een dief in de nacht
ging ik te werk, als een mol zocht ik mijn
weg. Een naam had ik noch een gezicht
en wat ik deed moest uitgewist. Ik was niet
meer dan een monddood mens die zijn hart
liet schreeuwen tegen een onmenselijke staat.

Ik was geen held, maar laat me in het open-
baar bestaan, me delen in de vrijheid van de
grond die mij zo onvervreemdbaar lief was.

In 2011 kwam het volgende gedicht tot stand:

Een ander gedicht in opdracht geschreven, staat ook in het teken van de oorlog:

De Amerikanen van Wolfheze

1914. De Grote Krijg vangt aan
hier blijft men stil bestaan, sticht een
hoeve en plant een leger Amerikaanse eiken
om er stuthout voor de mijnbouw uit te winnen.

1944. In De Slag staan de eiken bloot
aan schroot en scherven.

Zie ze daar nu staan, bedoeld om in de
aarde te verdwijnen maar niet gesneuveld
en nog altijd overeind. Niemand haalt
ze neer, de zagen zouden er kapot van gaan.

Dankzij het hels geweld konden ze blijven
leven tussen de inheemse van Wolfheze.

‘De Amerikanen van Wolfheze’ is  geschreven in opdracht van Vereniging Natuurmonumenten Zuidwest-Veluwe en gepubliceerd in ‘Tijd is niks. Plaats bestaat’ . Het gedicht is gesitueerd nabij De Boschhoeve te Wolfheze. Het is te beluisteren op www.natuurmonumenten.nl/poezie

In 2013 schreef ik:

Ansichtkaart van Wercheren*

Een handvol polhoeven vanuit de lucht gezien
als onbeduidende vlokken in een veld maar sterk
door hun terp, geworteld als de duizendknoopfamilie.

Vlak daarbij De Villa, Dame onder het boerenvolk.
Nadat de para’s uit de hemel waren gesneeuwd,
kwam Zij onder de vlag van Het Rode Kruis en
schreeuwde dat zo hard van dak en poort en ramen
dat men ook het witte vijftal ging ontzien.

Vuur en water sloegen gaten in dit vlakke land,
het kleinste kerkdorp werd nog kleiner maar villa
en pollen overleefden: O, Wonder van Wercheren.

*  deze buurtschap maakt deel uit van Persingen,
kleinste kerkdorp van ons land; vanaf september 1944
lag bij Wercheren het front vijf maanden achtereen,
De Villa deed dienst als Rode Kruispost en werd
daardoor ontzien.

En in verschillende gedichten komen allusies naar de oorlog voor zoals in:

Tact

Zij draagt de stof
waaraan een jonge bevrijder
hing, zegt zij met de nadruk op
bevrijder.

Het was op een onbewaakt ogenblik
dat zij haar witte held uit de hemel
haalde om het contrast met mij te duiden.

Voorts las ik ook een paar maal op schrijfmiddagen van Amnesty International:  Write for rights o,a. tijdens Amnesty International Nijmegen, 7 december 2019 in Bibliotheek de Mariënburg. Ik las 3 gedichten uit de bloemlezing “Door mij spreken verboden stemmen”.

Ten slotte: Er lopen (dus) een paar directe en indirecte lijntjes van mijn moeder naar mijn werk

1. Mathilde Lippens: vluchtelinge W.O. I:  vanuit Borgerhout naar Boxtel , 2 mei 1915
blijft na de oorlog in Boxtel wonen
baart tweeling
Walter  - Victor dichter, ik dus
die over haar verzen gaat schrijven
( onder andere uitgegeven
door Manteau in Antwerpen!).
zoals
Grenservaring
Sintels
die dóór haar gaat schrijven
over met oorlog geassocieerde
aangelegenheden
o.a. Circuit des Souvenirs (proza)
en gedichten als
Langenhuijsen & Van Wezel
Jonkerbos War Cemetery,
Omaha Beach,
Joodse begraafplaats Beth Chaim,
Bourtange ’42
en Dodemont (lang episch vers)
en Bidprentje

[ In een aantal bundels is mijn moeder  expliciet - al dan niet verbonden met het oorlogsverleden - aanwezig. Zo wijdde ik een sonnettencyclus aan haar en zelfs ging ik onder haar naam Mathilde Lippens gedichten publiceren in literair tijdschrift De Revisor.
Daarna verscheen een bundel met die poëzie onder een andere naam: Stella Napels maar met de titel Lippendienst, een verwijzing naar haar naam. In Zag je onderweg het koren staan? publiceerde ik een groot aantal verzen over mijn ouders, en over mijn moeder alleen.
Ik droeg ook mijn doctoraalscriptie filosofie aan haar , “dappere Vlaamse vlam”,  op met een verwijzing naar haar dappere houding tijdens WOII. ]

2. Wout van de Laar
een zus en twee broers=
kapucijnen
heeroom Fons,  =  Bernardinus
als missionaris naar voormalig Indië,
komt in leger terecht als aalmoezenier
rang: kapitein, verblijf in
Jappenkamp, daarna weer pater,
sticht seminarie, laat zich
nationaliseren.
schrijft brieven (ook naar mij)
en gedichten,
keert op oude
dag terug naar Nederland, nog
even rector van klooster,
pater Liberatus!!
sterft in Tilburg.
Ik hield toespraak op 4 mei 1916
waarin ik o.a.  over hem
spreek.

3. broer Miel en Louise/ Virgenie
drie kinderen ‘moffenjongen’
grootgebracht enerzijds
door zus Virgenie ( Nieke),
anderzijds hoewel zijdelings
door Mathilde en Wout.
ontwakende seksualiteit
bij Walter door toedoen
van ‘tante Virgenie= Nieke),
stof voor gedichten (o.a. Tante)

4. W.O.II: Market Garden
Airborne in de Kampnia
brood leveren naar Huisvennen
transport/ Louis Katan
24 oktober bevrijding Boxtel
tegelijk herdenking trouwdag 1933
jaarlijkse herdenking bij monument
waarop Wouts naam staat,
twee awards voor bewezen diensten,
gedicht voor verzetsmensen
ook Til betrokken bij eerbetoon.
bevrijding en trouwdag na overlijden
ouders: door Jeanne en mij
onverbrekelijk met elkaar verbonden.

5. dichterschap/ stadsdichterschap
Walter/ Victor
verzetsgedicht voor Nijmegen
en andere verzen, zie onder 1.
en van interesse
afgeleide gedichten:
voor vluchtelingen:
onder andere Bidprentje
optredens bijv. manifestatie Vluchtalarm,
voordracht bij expositie
vriendschap met Syrische vluchteling
Oussama Diab, kunstenaar,
vriendschap met Qader Shafiq,
Afghaanse  vluchteling,
dichter.

6. belangstelling van Walter voor W.O I (door moeder Mathilde)
en W.O II ( door omstandigheden ), kwam
ten goede aan dichterschap,
ook met collega Peter Vissers naar begraafplaatsen
en slagveld in Noord-Frankrijk en Zuidwesthoek België
en met kinderen naar
W.O.I- museum in Ieper
Enkele malen naar landingsstranden geallieerden op D-Aay in WO.II
Veel lectuur daarover en documentaires bekeken. etc.

7. In augustus 2022 werden ongeveer 15 schrijvers met diverse achtergronden uit de regio Arnhem-Nijmegen uitgenodigd een bijdrage te leveren die enigszins verband houdt met het vluchtelingen- vraagstuk, ontworteling, emigratie etc. Dit project van het schrijverscollectief zou werken onder de naam Cocconelli & Co. Wegens het feit dat mijn moeder vluchtelinge uit de Eerste Wereldoorlog was en ik al verscheidene gedichten (zie hierboven) die gerelateerd zijn aan de oorlog, op mijn naam had staan, werd ik uitgenodigd deel te nemen aan dit schrijverscollectief. Begin september kwamen we bijeen om kennis te maken met het team van de productie en het verhaal van Cocconelli & Co. In de periode september tot en met november 2022 werden vervolgbijeenkomsten georganiseerd waarin geschreven teksten met elkaar werden besproken op kwaliteit, originaliteit, betekenis voor het geheel en de mogelijkheid om wel of niet ingepast te worden in het script. Men streefde ernaar rondom de voorstelling in de zomer van 2023 de teksten van het schrijverscollectief te publiceren.

Naar aanleiding daarvan ontwierp ik het bovenstaande – dit stuk proza dus  -getiteld: De horizon van Mathilde Lippens om er bij gelegenheid uit te kunnen putten. En als geheugensteuntje tout court.

Victor Vroomkoning Tachtig, Zijn mooiste gedichten/ Intiem bestaan, over de poëzie van Victor Vroomkoning Gebroken WitVrije ValParenOmmezienDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekVerloren spraakIJsbeerbestaanLippendienstOud zeerEcho van een echoKlein MuseumDe laatste dingenDe einders tegemoetOorlogsgeweld in OoijpolderMijn overbuurvrouw is een meeuwLevensbericht Wam de MoorHet Nijmegengevoel Langs brede rivierenOranjesingel 42 Het BenedenstadsliedIk wou dat ik een vogel wasViering 80ste verjaardag op 6 oktober 2018Vluchtelingen in de stadVroom, frivool, VileinIlja Leonard PfeijfferOmtrent VincentGelderlandDe 100 mooiste wielergedichtenVan Hugo Claus tot Ramsey NasrAvenueDe eerste eeuw van BoonDe Nederlandse poëzie in pocketformaatBoem Paukeslag!Tijd is niks, Plaats bestaatOlifant in BoaDe bruiloft van KanaSchijndel belicht en gedichtPoëzie & beeldenStadsdichters bijeenLuister - Rijk - KijkenArnhem-NijmegenAgenda 2007TransfiguratieVers verpaktVerstild Nijmegen, Agenda 2006Waar ik naar verlang vandaagHet liefste wat ik heb25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005Agenda 20051944 - Brabants Centrum - 2004Alles voor de liefdeNooit te vangen met haar eigen penNavel van ’t landSpiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst10 Jaar NijmegenprentDe geur van ieder seizoenHet is vandaag de datumDe mooiste sonnetten van Nederland en VlaanderenHoe wordt je halfopen mond gedichtRoute 65Het mooiste gedichtBr.O.Nr.Geen dag zonder liefdeInversZie de stille minuut van de roosGroesbeekOmmetje DukenburgEen proces in de hersenenKeer dan het getij en schrijf!Circuit des SouvenirsSchrijversportrettenDodemontStapelenHet formaat van waterlandBij verstekIJsbeerbestaanTurning TidesEen zucht als vluchtig eerbetoon